Uitspraak
1.De procedure in feitelijke instantie
2.Het procesverloop bij de Hoge Raad
3.Uitgangspunten
De drie personenauto’s zijn van hetzelfde merk en model. Zij zijn in een andere lidstaat voor het eerst toegelaten tot het verkeer op de weg op respectievelijk 4 januari 2019, 7 januari 2019 en 16 april 2019.
Is de CO2-uitstoot van de personenauto niet gemeten met de NEDC-meetmethode, dan moet volgens artikel 9, lid 12, van de Wet de CO2-uitstoot van de personenauto worden bepaald aan de hand van de in dat artikellid bedoelde berekeningswijze. Die berekeningswijze houdt in dat ervan wordt uitgegaan dat de CO2-uitstoot is gemeten met de Worldwide harmonised Light-duty vehicle Test Procedures (hierna: de WLTP-meetmethode), en in overeenstemming met een Europees rekenmodel [3] is herrekend naar een CO2-uitstoot die de CO2-uitstoot zou moeten benaderen zoals die zou zijn vastgesteld met gebruikmaking van de NEDC-meetmethode.
Volgens artikel 9, lid 13, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 6a, aanhef en letter a, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) blijkt voor een personenauto waarvoor een EU-typegoedkeuring is afgegeven, de omvang van de CO2-uitstoot uit die typegoedkeuring dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming. [4]
Omdat volgens die certificaten de CO2-uitstoot niet is gemeten met de NEDC-meetmethode, is de CO2-uitstoot van de drie personenauto’s vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze als omschreven in artikel 9, lid 12, van de Wet. Toepassing van de in artikel 9, lid 12, van de Wet voorgeschreven herrekeningsmethode (hierna: de WLTP/NEDC-methode) brengt mee dat de CO2-uitstoot voor elk van de drie personenauto’s 133 gram per kilometer bedraagt. Belanghebbende is bij de voldoening van de bpm van deze CO2-uitstoot uitgegaan.
4.De prejudiciële vragen
5.Beoordeling van de prejudiciële vragen
Inleiding
Op het per 1 september 2018 vervallen van EU-typegoedkeuringen waarop een CO2-uitstoot is vermeld die is gemeten volgens de NEDC-meetmethode, is een beperkte uitzondering gemaakt voor de voorraad bestaande modellen van personenauto’s die compleet waren geproduceerd en zich vóór 1 juni 2018 op het grondgebied van de Unie bevonden. De uitzondering houdt in dat het autofabrikanten was toegestaan om deze voorraad bestaande modellen (‘restantvoorraad’) tot 1 september 2019 op de Europese handelsmarkt te brengen met de hiervoor bedoelde, vóór 1 september 2017 verkregen EU-typegoedkeuring (hierna: de restantvoorraadregeling). [9] In dat geval moest een autofabrikant deze nieuwe personenauto’s tijdig als restantvoorraad aanmelden bij de aangewezen autoriteiten van de lidstaat waarin deze auto’s voor verkoop zouden worden aangeboden.
HR: de NEDC-meetmethode]. Indien de meting mede met LPG of aardgas als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG of aardgas als brandstofsoort gehanteerd.”
HR: de NEDC-meetmethode], maar is gemeten overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PbEU 2017, L 175) [
HR: de WLTP-meetmethode], wordt voor de toepassing van dit artikel de aldus gemeten CO2-uitstoot herrekend overeenkomstig de correlatiemethode bedoeld in de Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1153 van de Commissie van 2 juni 2017 tot vaststelling van een methode voor het bepalen van de correlatieparameters die nodig zijn om veranderingen in de regelgevende testprocedure weer te geven, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1014/2010 (PbEU 2017, L 175) [
HR: de WLTP/NEDC-methode].”
HR: de WLTP-meetmethode]. Indien de meting mede met LPG, aardgas of biomethaan als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG, aardgas, respectievelijk biomethaan als brandstofsoort gehanteerd.”
De CO2-uitstoot is een objectief vast te stellen, onderscheidend criterium voor motorvoertuigen en het lijdt geen twijfel dat het Unierecht niet in de weg staat aan het hanteren van een dergelijke objectieve maatstaf van heffing, vooropgesteld dat die maatstaf gelijkelijk geldt voor uit andere lidstaten afkomstige, te registreren motorvoertuigen (hierna: buitenlandse personenauto’s) en voor binnenlandse (geregistreerde) motorvoertuigen (hierna: binnenlandse personenauto’s).
In het arrest van 3 april 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omstandigheid dat bij een gebruikte buitenlandse personenauto een andere CO2-uitstoot voor de heffing van bpm in aanmerking wordt genomen dan het geval is of is geweest bij de registratie van een binnenlandse personenauto van hetzelfde merk, type, uitvoering, slijtage, productiejaar en tijdstip van eerste toelating op de weg niet zonder meer in strijd is met artikel 110 VWEU omdat niet is uitgesloten dat deze auto’s een verschillende CO2-uitstoot hebben. [14] In dat arrest heeft de Hoge Raad verder geoordeeld dat wanneer voor de bepaling van de omvang van de CO2-uitstoot van een personenauto een goedkeuring als bedoeld in artikel 6a, lid 1, letter d, van de Uitvoeringsregeling is overgelegd, dan van de daarop vermelde CO2-uitstoot moet worden uitgegaan. [15] Over een dergelijke situatie en een dergelijk verschil in CO2-uitstoot ging het arrest van 3 april 2020.
Als gevolg van dit samenstel van regelingen (de transitieregeling en de restantvoorraadregeling) kon voor bestaande modellen van personenauto’s, afhankelijk van de – op het tijdstip van het in de handel brengen ervan – gehanteerde methode, een verschillende CO2-uitstoot worden vastgesteld met het oog op de heffing van bpm. Het kan dus zijn dat voor een bepaald merk en model van een buitenlandse personenauto, uitsluitend vanwege de daartoe gehanteerde methode, een CO2-uitstoot is vastgesteld die verschilt van de voor een binnenlandse personenauto van datzelfde merk en model vastgestelde CO2-uitstoot, en dat daardoor voor die buitenlandse personenauto een ander bedrag aan bpm wordt verschuldigd dan voor die binnenlandse personenauto.
Evenzo kan om die reden voor een gebruikte buitenlandse personenauto van een bepaald merk en model een ander bedrag aan bpm verschuldigd zijn dan het restbedrag aan bpm dat geacht kan worden nog te zijn vervat in de waarde van een gebruikte binnenlandse personenauto van hetzelfde merk en model. Wanneer het aldus verschuldigde bedrag aan bpm voor de buitenlandse personenauto hoger uitkomt dan het bedrag dat van de binnenlandse personenauto is geheven en geacht moet worden te zijn vervat in de waarde van die binnenlandse personenauto, komt heffing van dat hogere bedrag in strijd met artikel 110 VWEU.
Om te voldoen aan de door artikel 110 VWEU vereiste neutraliteit van mededinging op de interne markt moeten daarom in situaties waarin de transitieregeling van toepassing is, voor de toetsing aan die bepaling alle binnenlandse en buitenlandse personenauto’s van hetzelfde merk en model – los van verschillen in vastgestelde CO2-uitstoot – als gelijksoortige personenauto’s worden beschouwd.
De transitieregeling maakt geen onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse personenauto’s. De modaliteiten voor de vaststelling van de CO2-uitstoot zijn steeds dezelfde. De transitieregeling voorziet in twee methoden om de maatstaf van heffing te bepalen (de NEDC-meetmethode en de WLTP/NEDC-methode). De omstandigheid dat de CO2-uitstoot van een buitenlandse personenauto en een binnenlandse personenauto volgens verschillende methoden is vastgesteld, doet op zichzelf genomen – naar niet voor redelijke twijfel vatbaar is – de heffing van bpm niet in strijd zijn met artikel 110 VWEU. De transitieregeling maakt op zichzelf dus niet een op grond van artikel 110 VWEU verboden onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse personenauto’s.
De belastingplichtige die stelt dat in zijn geval artikel 110 VWEU is geschonden als gevolg van toepassing van de transitieregeling, moet aannemelijk maken (i) dat de desbetreffende, te registreren buitenlandse personenauto in een andere lidstaat in de periode 1 september 2018 tot 1 september 2019 voor het eerst is toegelaten tot het verkeer op de weg, en (ii) dat in Nederland in diezelfde periode ten minste één gelijksoortige personenauto (dat wil zeggen: van hetzelfde merk en model, zoals hiervoor omschreven, als die buitenlandse personenauto) in nieuwe staat is geregistreerd.