In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Kampen had de waarde van de woning vastgesteld op € 377.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 18 april 2024 zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze te hoog was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport en een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast had voldaan en dat de door belanghebbende aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de waarde te verlagen. Het Hof oordeelde verder dat er geen schending was van de verplichtingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de motivering van de heffingsambtenaar voldoende was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.