Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Lodder & Co.
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vast staande feiten
3.Schets van de zaak
“Een vordering die (slechts) ertoe strekt de later toegetreden vennoten het nemen van verhaal op het maatschapsvermogen te dulden, de toewijsbaarheid daargelaten, heeft Mocomar niet ingesteld.”
Gesteld noch gebleken is dat naast de partijen die door Mocomar in het geding zijn betrokken nog andere (rechts)personen op 29 juni 1999 deel uitmaakten van de maatschappen. Uit de vaststelling dat de vorderingen van Mocomar zich niet richten tegen de huidige vennoten die niet ook reeds vennoot waren op 29 juni 1999 volgt ook dat Mocomar haar vorderingen niettevens geldend kan maken jegens de maatschappen.Mocomar heeft immers - gelet op hetgeen door het hof reeds is overwogen bij tussenarrest van 28 juni 2011 in de zaak met nummer 200.020.516 -evenmin een vordering op de maatschappen als afzonderlijke entiteiten. Nu alle vennoten tegen wie de vorderingen van Mocomar zich richten in rechte zijn betrokken, bestaat er geen zelfstandig belang van Mocomar bij een jegens de maatschappen uit te spreken veroordeling. Dit betekent dat de grief van Mocomar in de zaak met nummer 200.020.516 faalt.”
De mogelijkheid om de maatschappen als aanduidingen van alle (huidige) vennoten te dagvaarden, brengt mee dat een eventuele veroordeling op de door Mocomar ingestelde vorderingen ook jegens deze entiteiten — Lodder & Co en Lodder & Co Goodwill (LCGM) — dan wel de huidige vennoten die onder die naam zijn verenigd, zou kunnen worden uitgesproken. Derhalve vormt de (op zichzelf juiste) overweging dat de maatschappen als zodanig geen overeenkomsten met Mocomar zijn aangegaan en zij derhalve niet de door Mocomar gevorderde (exit)vergoedingen verschuldigd kunnen zijn, geen toereikende grond om de vorderingen jegens Lodder & Co en Lodder & Co Goodwill af te wijzen, zoals de rechtbank heeft gedaan.Evenmin is juist de stelling van Mocomar dat het aannemen van een afgescheiden verhaalsvermogen meebrengt dat de vorderingen tegen de beide maatschappen als afzonderlijke entiteiten, en dus naast de afzonderlijke nog zittende maten, zouden kunnen worden toegewezen. Zoals onder 2.6 is overwogen, houdt het hof vooralsnog vast aan de leer dat slechts de tot dat vermogen gerechtigde vennoten in rechte kunnen staan.Het hof zal te zijner tijd met inachtneming van het voorgaande beslissen.”
In rechtsoverweging (r.o.) 3.7 van het arrest van 27 maart 2012 heeft het hof overwogen dat Mocomar haar vorderingen niet tevens geldend kan maken jegens de maatschappen en geen zelfstandig belang heeft bij een jegens de maatschappen uit te spreken veroordeling. Om die reden heeft het hof de afwijzing van Mocomars vorderingen op de maatschappen bekrachtigd. Mocomar heeft nagelaten daar beroep in cassatie tegen in te stellen, zodat dit arrest in kracht van gewijsde is gegaan. Omdat de maatschappen en de na het uittreden van Mocomar en geïntimeerden nieuw toegetreden maten geen procespartij (meer) zijn in deze procedure, komt jegens hen te nemen beslissingen geen gezag van gewijsde toe (artikel 236 Rv). Dat brengt met zich dat Mocomar geen belang heeft bij toewijzing van op anderen dan geïntimeerden gerichte verklaringen voor recht. De onder I sub f en g gevorderde verklaringen voor recht kunnen dan ook niet worden toegewezen. Of Mocomar belang heeft bij de overige door haar gevorderde verklaringen voor recht zal bij eindarrest worden beoordeeld.”
4.Beoordeling van het principaal hoger beroep
De vorderingen onder 1 en 1.1: (verhaals)aansprakelijkheid van de 2019-maten en/of maatschappen voor de aan Mocomar verschuldigde uittredingsvergoedingen danwel aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad?
Uit de vaststelling dat de vorderingen van Mocomar zich niet richten tegen de huidige vennoten die niet ook reeds vennoot waren op 29 juni 1999 volgt ook dat Mocomar haar vordering niet tevens geldend kan maken jegens de maatschappen.”
verhaalsaansprakelijk zijn in die zin dat Mocomar haar vordering ter zake van de aan haar toekomende uittredingsvergoedingen op het (afgescheiden) vermogen van de maatschappen kan verhalen. Het beroep op het gezag van gewijsde gaat daarom niet op.
De vordering onder 1.2, ter zake Behouden Huis
De vorderingen 1.3-1.4: ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad
De vorderingen onder 2 ter zake derdenbeslagen ten laste van Locotax en Esox
De vordering onder 3.1 ter zake het depot [naam2]
De vorderingen onder 4: de beslissingen over de door Mocomar gelegde en te leggen beslagen