ECLI:NL:GHDHA:2020:1302

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
200.271.755/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over beslaglegging door maatschappen en de vraag naar de identiteit van de maten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de maatschappen [maatschap 1] en [maatschap 2]. De kwestie betreft de rechtsgeldigheid van beslaglegging door de maatschappen en de vraag of de maatschap die beslag heeft gelegd, dezelfde is als de maatschap die de titel heeft. De appellant, die bestuurder was van Behouden Huis B.V., heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de appellant afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

De feiten zijn als volgt: Behouden Huis B.V. was betrokken bij maatschapsovereenkomsten met verschillende andere vennootschappen. Na een conflict over betalingen na het uittreden van Behouden Huis uit de maatschappen, heeft Behouden Huis een kort geding aangespannen. Uiteindelijk is Behouden Huis failliet verklaard en zijn er verschillende rechtszaken gevoerd over de vorderingen van de maatschappen tegen [appellant]. In het huidige hoger beroep stelt [appellant] dat de maatschappen niet de juiste partijen zijn en dat de beslaglegging onterecht is.

Het hof heeft de grieven van [appellant] behandeld en geconcludeerd dat de maatschappen niet de executoriale titel hebben die zij claimen. Het hof heeft de beslagen opgeheven en [geïntimeerde] verboden om verdere executiemaatregelen te nemen. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan [geïntimeerde], die in overwegende mate in het ongelijk is gesteld. Het arrest is uitgesproken op 21 juli 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.271.755/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/570649 / KG ZA 19-262

arrest van 21 juli 2020

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.J. van Egmond te Rotterdam,
tegen
1. de maatschap
[maatschap 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de maatschap
[maatschap 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R. van Biezen te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 7 augustus 2019 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, team handel en haven tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 16 juli 2019 (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] negen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Op 6 juli 2020 hebben partijen hun zaak doen bepleiten. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De feiten die de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis sub 2. tot uitgangspunt heeft genomen zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2. Met inachtneming van hetgeen verder in hoger beroep aannemelijk is geworden gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant] was (indirect) bestuurder en enig aanhouder van Behouden Huis B.V. (verder: Behouden Huis), een vennootschap die zich bezighield met belastingadvies.
2.2
In 1999 hebben Behouden Huis, Hassel Holding B.V. (verder te noemen: Hassel), […] B.V. (verder: De Diemsche Beuck), Locotax B.V., Mocomar B.V. (verder te noemen: Mocomar), Behouden Huis, Exoc Belastingadviesgroep B.V. en de heer [naam 1] maatschapsovereenkomsten ondertekend met betrekking tot de maatschap [maatschap 1] , alsmede de maatschap [maatschap 2] (de maatschappen die gebruik maken van deze namen worden hierna ook wel tezamen aangeduid als de Maatschappen 1999). De overeenkomsten werken terug tot 1 januari 1994. Behouden Huis is per 1 januari 1998 tot de maatschappen toegetreden.
2.3
In 2001 heeft Behouden Huis de maatschapsovereenkomsten opgezegd. In de periode na het uittreden van Behouden Huis is een verschil van mening ontstaan tussen de Maatschappen 1999 en Behouden Huis over de bedragen die de Maatschappen 1999 in verband met de uittreding aan Behouden Huis zouden moeten voldoen. Behouden Huis heeft medio 2001 een kort geding aangespannen, waarna partijen nader overleg hebben gepleegd. Dit heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst. De Maatschappen 1999 zouden als voorlopige regeling aan Behouden Huis een bedrag betalen, vooruitlopend op overeenstemming over een definitieve regeling. In de vaststellingsovereenkomst was opgenomen dat de Maatschappen 1999 eventueel teveel betaalde bedragen als onverschuldigd betaald van Behouden Huis zou mogen terugvorderen. De Maatschappen 1999 hebben betalingen gedaan aan Behouden Huis conform de vaststellingsovereenkomst.
2.4
In januari 2003 hebben Vrijheid Appeldoorn B.V. (verder: Vrijheid Apeldoorn), De Diemsche Beuck, Barracuda IJsselstein B.V. (verder: Barracuda), M'Dad B.V. (verder: M'Dad), en Loro Viking B.V. i.o. (verder: Loro Viking) maatschapsovereenkomsten ondertekend met betrekking tot de maatschap [maatschap 3] , alsmede de maatschap [maatschap 2] (de maatschappen die gebruik maken van deze namen worden hierna tezamen ook aangeduid als de Maatschappen 2003).
2.5
De Maatschappen 1999 zijn medio 2003 een bodemprocedure gestart tegen Behouden Huis, tot terugbetaling van de door haar teveel aan Behouden Huis betaalde bedragen, vermeerderd met rente.
2.6
Op 10 mei 2006 is Behouden Huis failliet verklaard.
2.7
Bij vonnis van 9 juli 2008 heeft rechtbank Zutphen Behouden Huis veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 877.465,74. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. Als gevolg van het faillissement van Behouden Huis bleef de vordering onbetaald.
2.8
De Maatschappen 1999, Hassel, […] Holding B.V. (verder: [B] ), [A] (verder: [A] ) en Barracuda hebben op 1 september 2009 [appellant] gedagvaard voor de rechtbank te ’s-Gravenhage en hem aangesproken op basis van
1) bestuurdersaansprakelijkheid (de Maatschappen 1999, Hassel en Barracuda) en
2) ongerechtvaardigde verrijking (Hassel, [B] en [A] ).
2.9
In het tussenvonnis van 8 december 2010 (ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8201) is onder het kopje "de feiten" onder meer vermeld:
"2.1. Behouden Huis B.V. (hierna: Behouden Huis) heeft tot en met 31 december 2000 deel uitgemaakt van de maatschappen [geïntimeerde] en [maatschap 2] (hierna: de maatschappen). Op 1 januari 2001 hebben ook de volgende maten deel uitgemaakt van de maatschappen: Hassel, Barracuda, M'Dad B.V. en […] B.V.
M'Dad B.V. is uitgetreden op 31 december 2005 en […] B.V. op 31 december 2007, waarna als maten van de maatschappen Hassel en Barracuda zijn overgebleven.
[B] en [A] zijn gelieerd aan Hassel."
2.1
Bij eindvonnis van 11 mei 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6117, verder: het Vonnis) heeft de rechtbank de vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid toegewezen tot een bedrag van € 195.328,44, vermeerderd met rente. De vordering uit ongerechtvaardigde verrijking werd afgewezen.
2.11
Ter zake van de onder 2.9 genoemde vorderingen zijn in 2009 en 2011 conservatoire derdenbeslagen gelegd, die na betekening van het Vonnis executoriaal zijn geworden.
2.12
[appellant] heeft tegen het Vonnis hoger beroep ingesteld.
2.13
Bij arrest van 12 februari 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ1158, verder: het Arrest) heeft dit hof het Vonnis vernietigd en [appellant] veroordeeld ter zake van bestuurdersaansprakelijkheid tot betaling aan de Maatschappen 1999, Hassel, [B] , [A] en Barracuda van een bedrag van € 141.411,98, vermeerderd met rente. De vordering uit ongerechtvaardigde verrijking werd afgewezen.
2.14
Op 20 maart 2013 is op naam van de Maatschappen 1999, Hassel, [B] , [A] en Barracuda ten laste van [appellant] executoriaal derdenbeslag gelegd onder
- Stichting Pensioenfonds Ernst & Young
- Nationale-Nederlanden Levensverzekeringen Maatschappij N.V. (ING Life Insurance)
- Coöperatieve Rabobank Krimpenerwaard U.A.
- Moodbox B.V.
- ING Bank B.V.
- ABN AMRO Bank B.V. en
- [naam 2] .
2.15
Op 2 april 2013 is Barracuda failliet verklaard.
2.16
Bij beslissing ex artikel 31 Rv van 23 april 2013 heeft het hof het dictum van het Arrest verbeterd in die zin dat de veroordeling tot betaling alleen is toegewezen aan de Maatschappen 1999 en Hassel. Het hof overwoog daartoe:
"2. Het hof heeft kennis genomen van het verzoek van partij [appellant] bij brief van 20 februari 2013 om een kennelijke fout in dit arrest te verbeteren. Daartoe wordt aangevoerd dat het toegewezen bedrag in het dictum ten onrechte is toegekend aan [A] c.s., terwijl het had moeten worden toegekend aan (slechts) de Maatschap en Hassel.
3. [A] c.s. zijn in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Bij brief van 7 maart 2013 (…) heeft mr Haas namens de Maatschap, Hassel, [B] en [A] te kennen gegeven dat zijn cliënten zich refereren aan het oordeel van het hof. Partij Barracuda heeft bij brief van 22 maart 2013 (…) verzocht om het verzoek van [appellant] af te wijzen. Volgens Barracuda verbindt de advocaat van [appellant] ten onrechte conclusies aan het feit dat de advocaat van Barracuda zich heeft onttrokken.
4. Het hof zal het verzoek tot verbetering van de kennelijke verschrijving toewijzen en overweegt daartoe als volgt. Het in het dictum van het arrest van 12 februari 2013 aan [A] c.s. toegewezen bedrag was immers niet gevorderd door genoemde zes geïntimeerden (...), maar slechts door de geïntimeerden 1 tot en met 3 (de Maatschap en Hassel). Aangezien het hof niet méér mag toewijzen dan gevorderd, dient deze kennelijke vergissing te worden hersteld, zoals verzocht. De omstandigheid dat de advocaat van Barracuda zich in de loop van de procedure heeft onttrokken en dat partij Barracuda op dit moment geen advocaat heeft, heeft daar niets mee te maken."
2.17
Medio 2016 ontstond binnen het samenwerkingsverband van [geïntimeerde] ten aanzien van [A] en zijn vennootschappen (Hassel en Vrijheid Apeldoorn) een onhoudbare situatie. Sinds die datum worden Hassel, Vrijheid Apeldoorn en [A] door een andere advocaat vertegenwoordigd dan de overige vennoten.
2.18
In de thans aan de orde zijnde kortgedingprocedure heeft [appellant] Hassel en de Maatschappen 1999 gedagvaard en – zakelijk weergegeven – gevorderd
primair:
- alle uit hoofde van het Vonnis en het Arrest gelegde beslagen op te heffen, dan wel de Maatschappen 1999 en Hassel te gebieden de beslagen binnen 24 uur na betekening op te heffen;
- de Maatschappen 1999 en Hassel op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden om verdere executiemaatregelen te nemen uit hoofde van het Arrest, al dan niet voor de periode dat sprake is van schuldeisersverzuim;
subsidiair:
- de Maatschappen 1999 en Hassel op straffe van verbeurte van een dwangsom te gebieden om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis toestemming te verlenen aan [appellant] om de Levensverzekeringen bij Nationale Nederlanden af te kopen en de vrijkomende gelden aan [appellant] uit te keren, al dan niet onder aftrek van een in goede justitie te bepalen bedrag welk bedrag wordt uitgekeerd aan de beslagleggende deurwaarder;
- de Maatschappen 1999 en Hassel te gebieden om binnen 24 uur na de hiervoor bedoelde uitkering aan [appellant] alle beslagen die zij ten laste van [appellant] hebben gelegd uit hoofde van het Vonnis en het Arrest op te heffen;
Primair en subsidiair
- te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de Maatschappen 1999 en Hassel die zij dienen te verrichten om aan deze geboden te voldoen, indien de Maatschappen 1999 en Hassel nalaten binnen 14 dagen aan de geboden van dit petitum te voldoen,
met veroordeling van de Maatschappen 1999 en Hassel in de kosten van dit geding.
2.19
[appellant] heeft de vorderingen tegen Hassel op 9 april 2019 ingetrokken.
2.2
In eerste aanleg is [geïntimeerde] verschenen en heeft [appellant] de vraag aan de orde gesteld tegen wie hij procedeert. [geïntimeerde] is niet ingeschreven in het handelsregister, er is geen webadres en geen feitelijk adres. Er zijn twee (of eigenlijk dus vier) maatschapsovereenkomsten van maatschappen die zich bedienen van de naam [geïntimeerde] ., te weten de Maatschappen 1999 en de Maatschappen 2003. Hij heeft daarom aan [geïntimeerde] /mr. Van Biezen gevraagd (conform HR 5 november 1976, ECLI:NL:HR:1976:AB7103, NJ 1977/586) opgave te doen van de namen en woonplaatsen van de vennoten. Hij heeft tevens – zakelijk weergegeven – zijn eis vermeerderd met de vordering " [maatschap 1] en [maatschap 2] " op straffe van verbeurte van een dwangsom te gebieden binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis opgave te doen van haar vestigingsadres, alsmede van haar maten, inclusief woon/kantooradressen.
2.21
Mr. van Biezen heeft daarop laten weten dat [geïntimeerde] tegenwoordig gebruik maakt van de naam [maatschap 3] (de naam van de Maatschappen 2003), en dat haar maten thans zijn: Loro Viking, Monte Rosa B.V. gevestigd te Driebergen-Rijsenburg (verder: Monte Rosa); Bluebells B.V., gevestigd te Gendringen (verder: Bluebells), Orikus B.V., gevestigd te Ridderkerk (verder: Orikus) en Vicoria Beheer, gevestigd te Den Haag (verder: Victoria Beheer).
2.22
Bij het thans bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.1
In hoger beroep vordert [appellant] , na wijziging van eis en zakelijk weergegeven,
Primair
I. verstek te verlenen tegen de Maatschappen 1999 in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, het door mr. Van Biezen gevoerde verweer buiten beschouwing te laten en de in dit petitum opgenomen vorderingen toe te wijzen;
II. Alle beslagen die de Maatschappen 1999 ten laste van [appellant] hebben gelegd uit hoofde van het Vonnis en het Arrest op te heffen, dan wel de Maatschappen 1999 te gebieden deze beslagen binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest op te heffen, op straffe van een dwangsom per dag dat de Maatschappen 1999 in gebreke blijven aan dit gebod te voldoen dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom, dan wel te gebieden binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest mee te werken aan de opheffing van deze beslagen;
III. de Maatschappen 1999 op straffe van een dwangsom te verbieden om verdere executiemaatregelen te nemen uit hoofde van het Arrest, al dan niet voor de periode dat sprake is van schuldeisersverzuim;
IV. de Maatschappen 1999 op straffe van een dwangsom te gebieden binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest opgave te doen van haar vestigingsadressen, alsmede opgave te doen van haar maten inclusief (woon-/kantoor-)adressen;
V. mr. Van Biezen, dan wel zijn advocatenkantoor, op grond van artikel 245 Rv te veroordelen in de kosten van beide instanties;
Subsidiair
VI. de Maatschappen 1999 op straffe van een dwangsom te gebieden om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest toestemming te verlenen aan [appellant] om de Levensverzekeringen bij Nationale-Nederlanden af te kopen en de vrijkomende gelden aan [appellant] uit te keren en daaraan voor zover nodig mee te werken,
VII. de Maatschappen 1999 te veroordelen in de kosten van dit geding zowel in eerste aanleg als in dit hoger beroep.
Primair en subsidiair
VIII. te bepalen dat indien de Maatschappen 1999 nalaten binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest aan de geboden van dit petitum te voldoen, het in deze te wijzen arrest in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de Maatschappen 1999 dienen te verrichten om aan deze geboden te voldoen.
3.2
De grieven zijn gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat mr. Van Biezen niet over een volmacht van de Maatschappen 1999 beschikt (grief I) en de omstandigheid dat de voorzieningenrechter mr. Van Biezen op zijn woord heeft geloofd dat hij beschikt over een procesvolmacht (grief II). Grief III is gericht tegen de beoordeling van de voorzieningenrechter van het beroep op schuldeisersverzuim. Met grieven IV en V komt [appellant] op tegen het niet opheffen van het beslag in verband met het ontbreken van een vordering van de Maatschappen 1999 en het bestaan van een tegenvordering van [appellant] . Grief VI is gericht tegen het niet opheffen van de beslagen uit 2009 en 2011. Grief VII bevat een klacht over de afwijzing van de vordering tot opgave van informatie betreffende de Maatschappen 1999. Grief VIII betreft het onbesproken laten van het "eigen beursje" van mr. Van Biezen en grief IX ziet op de proceskosten.
3.3
Het hof zal de grieven per onderwerp behandelen.
Is de juiste partij verschenen in hoger beroep?
4.1
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hem pas tijdens deze procedure is gebleken dat er geen sprake is van één maatschap " [geïntimeerde] " (met bijbehorende goodwillmaatschap), maar dat er feitelijk sprake is van twee verschillende maatschappen (met goodwillmaatschappen). Naast de Maatschappen 1999, waarvan Behouden Huis deel heeft uitgemaakt, zouden in 2003 nieuwe maatschappen zijn opgericht, de Maatschappen 2003. De Maatschappen 2003 zijn volgens [appellant] de partij die mr. Van Biezen vertegenwoordigt. Mr. Van Biezen heeft immers verklaard dat hij optreedt namens Loro Viking, Monte Rosa, Bluebells, Orikus en Victoria Beheer. De Maatschappen 2003 zijn volgens [appellant] – anders dan mr. Van Biezen stelt – niet een voortzetting van de Maatschappen 1999. De reden voor de oprichting van nieuwe maatschappen zou zijn gelegen in het feit dat nieuw toetredende maten niet wensten te worden geconfronteerd met vorderingen uit het verleden. De door mr. Van Biezen genoemde maten zijn volgens [appellant] nimmer toegetreden tot de Maatschappen 1999, welke maatschappen door hem zijn gedaagd. Dit betekent volgens [appellant] dat moet worden geoordeeld dat de door [appellant] gedaagde maatschappen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet zijn verschenen, zodat verstek moet worden verleend en het door mr. Van Biezen gevoerde verweer buiten beschouwing moet worden gelaten. Bovendien moet mr. Van Biezen op grond van artikel 245 Rv persoonlijk in de kosten worden veroordeeld, aldus nog steeds [appellant] .
4.2
[geïntimeerde] stelt zich daarentegen op het standpunt dat de Maatschappen 2003 een voortzetting zijn van de Maatschappen 1999. In 2003 was slechts sprake van een wijziging van enkele bepalingen van de maatschapsovereenkomsten (waaronder de naam), maar de maatschappen zijn volgens [geïntimeerde] dezelfde gebleven. De maatschappen bedienen zich in het maatschappelijk verkeer van verschillende namen: [geïntimeerde] Accountants, belastingadviseurs en management consultants, [maatschap 3] , dan wel gewoon [geïntimeerde] (zonder toevoeging), maar het betreft allemaal dezelfde maatschappen. De door mr. Van Biezen vertegenwoordigde partijen vormen, volgens [geïntimeerde] , sinds de uittreding van [A] en zijn vennootschappen, de Maatschappen 2003.
4.3
Het hof overweegt dat volgens de hoofdregel hoger beroep kan worden ingesteld door een van de procespartijen in de eerste instantie en tegen degene die in eerste aanleg de processuele wederpartij was. Vaststaat dat het bestreden vonnis is gewezen tussen (de door mr. Van Biezen vertegenwoordigde gezamenlijke maten van) [geïntimeerde] en [appellant] . Dat betekent dat (deze door mr. Van Biezen vertegenwoordigde maten van) [geïntimeerde] ook in dit hoger beroep de wederpartij (zijn) is van [appellant] .
4.4
Nu [geïntimeerde] in hoger beroep is verschenen, kan van verstekverlening in hoger beroep geen sprake zijn.
Is de juiste partij verschenen in eerste aanleg?
5.1
Dit executiegeschil is door [appellant] blijkens de inleidende dagvaarding ingesteld tegen de Maatschappen 1999 en Hassel, omdat [appellant] wenst dat de door deze partijen gelegde beslagen worden opgeheven. In de dagvaarding is daartoe vermeld
"Deze dagvaarding heeft tot doel het opheffen van beslagen die zijn gelegd ten laste van [appellant] door gedaagden sub 1 t/m 3."[geïntimeerde] is daarop namens de Maatschappen 1999 verschenen. [geïntimeerde] heeft daarmee te kennen gegeven dat zij de partij is die onder de naam Maatschappen 1999 de in geding zijnde beslagen heeft doen leggen, zodat zij meent gedagvaard te zijn. [appellant] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. De omstandigheid dat beslaglegging door [geïntimeerde] volgens [appellant] niet rechtsgeldig is, maakt immers niet dat moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] feitelijk geen opdracht kan hebben gegeven tot beslaglegging onder de naam Maatschappen 1999. Dit betekent dat ook het hof het ervoor houdt dat [geïntimeerde] de partij is die door [appellant] is geadresseerd in de inleidende dagvaarding. Deze partij is verschenen, zodat voorshands moet worden geoordeeld dat (ook) in eerste aanleg terecht geen verstek is verleend. Opmerking verdient nog dat als [appellant] zijn vordering alleen had willen richten tegen Hassel en Barracuda (de partijen die volgens [appellant] ten tijde van het Vonnis en het Arrest de enige nog overgebleven maten waren) of zelfs alleen tegen Hassel (in verband met het uittreden door faillissement van Barracuda in 2013), hij dat eenvoudig in de dagvaarding tot uitdrukking had kunnen brengen. Dat heeft hij echter nagelaten.
5.2
Vordering I ligt dus voor afwijzing gereed.
Vordering tot opgave van vestigingsadres van de maatschap en van haar maten
6.1
[geïntimeerde] heeft ten aanzien van vordering IV gesteld dat zij niet goed begrijpt wat [appellant] met deze vordering beoogt. Mr. Van Biezen heeft immers opgegeven wie thans de maten zijn die hij vertegenwoordigt en deze vennootschappen zijn [appellant] (gelet op het door hemzelf opgestelde concept voor een vaststellingsovereenkomst, waarin deze partijen figureerden) bekend. Hij weet hoe hij ze kan bereiken. [appellant] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd ontkend, zodat het hof hiervan uitgaat.
6.2
Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat [appellant] geen belang heeft bij zijn vordering: hij vraagt immers naar de bekende weg. Wat [appellant] wenst te vernemen is immers niet – zo begrijpt het hof – wie de door mr. Van Biezen vertegenwoordigde partijen zijn, maar veeleer waaraan zij menen hun executoriale titel te ontlenen. Deze titel zou immers, volgens [appellant] , gelet op het Vonnis en Arrest toekomen aan de Maatschappen 1999 (en Hassel). De Maatschappen 1999 zijn echter andere maatschappen, dan de Maatschappen 2003/ [geïntimeerde] , aldus [appellant] .
6.3
Het hof stelt vast dat door toewijzing van vordering IV niet wordt tegemoetgekomen aan genoemd bezwaar van [appellant] . Dit betekent dat vordering IV bij gebrek aan belang niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Beschikt [geïntimeerde] over een executoriale titel?
7.1
Daarmee komt het hof toe aan de kern van deze zaak: de door [appellant] aan de orde gestelde vraag of [geïntimeerde] wel de partij is die ingevolge het Vonnis en het Arrest beschikt over een executoriale titel.
7.2
Het hof overweegt ter zake als volgt.
Een maatschap is geen rechtspersoon, maar een bij overeenkomst geregeld samenwerkingsverband. Ondanks het ontbreken van rechtspersoonlijkheid, heeft een maatschap naar algemeen wordt aangenomen wel procesbevoegdheid. Daarbij treedt de maatschap op voor de gezamenlijke maten. Een veroordeling tegen de maatschap kan worden verhaald op een eventueel afgescheiden vermogen van de maatschap.
7.3
Een maatschap kan ook bij toe- en uittreden van maten haar identiteit behouden. Ook een wijziging van de maatschapsovereenkomst en zelfs een wijziging van de naam staan daaraan niet in de weg. Dit betekent dat niet is uit te sluiten dat de Maatschappen 2003 feitelijk een voortzetting zijn van de Maatschappen 1999. Indien het hof er veronderstellenderwijze – [appellant] heeft dit immers weersproken – van uitgaat dat de Maatschappen 2003 inderdaad een voortzetting zijn van de Maatschappen 1999, met thans de door mr. Van Biezen vertegenwoordigde partijen als maten, leidt dat echter niet automatisch tot de slotsom dat [geïntimeerde] een executoriale titel kan ontlenen aan het Vonnis en/of het Arrest.
7.4
Een maatschap is immers geen rechtspersoon. Dit betekent dat een maatschap geen eigen vermogen heeft. Het vermogen van de maatschap is feitelijk het gemeenschappelijke vermogen van de gezamenlijke maten. De omstandigheid dat het maatschapsvermogen wel een afgescheiden vermogen vormt (waarop privé schuldeisers van de maten zich niet kunnen verhalen) doet daaraan niet af. Dit gemeenschappelijk karakter van het maatschapsvermogen brengt met zich dat toetreding tot een maatschap een maat niet automatisch deelgerechtigd maakt tot de goederen van die maatschap en dat een maat bij uittreding niet automatisch zijn deel verliest. Zelfs indien in verband met toe- en uittreding een verblijvensbeding is opgenomen in de maatschapsovereenkomst is voor overgang van een aandeel in de goederen op de toetredende maat dan wel de overblijvende maten steeds een levering vereist.
7.5
[geïntimeerde] heeft inderdaad gewezen op het verblijvingsbeding in zowel de maatschapsovereenkomsten uit 1999 als in die uit 2003. Een verblijvingsbeding heeft echter slechts obligatoire werking en vergt, zoals reeds aangeduid, om goederenrechtelijke werking te verkrijgen, levering op dezelfde wijze als deze voor overdracht is voorgeschreven (art. 3:186 lid 1 BW). Voor levering van vorderingen (zoals in het onderhavige geval: de vordering op [appellant] ) is, zo volgt uit artikel 3:94 BW, een akte van cessie nodig en mededeling daarvan aan de schuldenaar. Dat bij of na uittreding van een maat ooit aan [appellant] een dergelijk mededeling is gedaan ter zake van de in geding zijnde vordering is niet gesteld. Uit de omstandigheid dat [appellant] heeft getracht met [geïntimeerde] tot overeenstemming te komen, kan – anders dan [geïntimeerde] kennelijk meent – niet worden afgeleid dat een dergelijke mededeling is gedaan, nog daargelaten dat die in verband met de werking van artikel 35 lid 1 van de Faillissementswet in elk geval geen effect kan hebben gesorteerd voor het aandeel van Barracuda.
7.6
Iets soortgelijks geldt bij toetreding van een maat tot de maatschap. Om een toetredende maat deelgerechtigd te maken tot de gezamenlijke goederen, is levering nodig. [geïntimeerde] heeft ter zitting bij het hof verklaard dat zij akten opmaakt bij toetreding van een maat, maar ook hier geldt dat niet is gesteld dat bij of na toetreding van een maat tot de maatschap, aan de schuldenaar (in deze dus aan [appellant] ) mededeling is gedaan van de cessie.
7.7
Nu er niet van kan worden uitgegaan dat de vordering op [appellant] is overgegaan op de nieuwe maten, moet voorshands worden aangenomen dat de vordering op [appellant] nog steeds berust bij degenen die daarop recht hebben verkregen ingevolge het Arrest.
7.8
De vraag is dus welke maten of ex-maten aan de toewijzing in het Arrest een titel kunnen ontlenen, gegeven het uitgangspunt dat een rechtsvordering ten behoeve of ten laste van een maatschap (bij gebreke van rechtspersoonlijkheid van de maatschap) in wezen een rechtsvordering is door of tegen de gezamenlijke maten. Daar het hof in rov. 1 van het Arrest heeft vastgesteld dat de in het tussenvonnis van 8 december 2010 vastgestelde feiten niet ter discussie staan, vormt rov. 2.1 van dat tussenvonnis – bij gebreke van andere handvatten in het dossier – voorshands een belangrijke aanwijzing dat de in het Arrest bedoelde maatschappen, volgens dat Arrest, ten tijde van die procedure alleen bestonden uit Hassel en Barracuda. Dit geldt te meer omdat de rechtsvordering uit bestuurdersaansprakelijkheid was ingesteld door de Maatschappen 1999, Hassel en Barracuda. Het is immers niet ongebruikelijk dat een maatschap een rechtsvordering instelt op eigen naam en daarnaast op naam van de maten. Deze mogelijkheid is gesanctioneerd door de Hoge Raad in HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013/290. De omstandigheid dat [geïntimeerde] in de thans aan de orde zijnde procedure ter zitting bij het hof heeft verklaard dat Hassel al in 2002 was uitgetreden, doet aan het voorgaande niet af. In de bestuursaansprakelijkheidsprocedure stond immers tussen partijen vast dat Hassel en Barracuda na het uittreden van De Diemsche Beuck op 31 december 2007 de enig overgebleven maten waren.
7.9
De vordering uit bestuurdersaansprakelijkheid is in het Arrest (zoals verbeterd bij beslissing van 23 april 2013) toegewezen aan de Maatschappen 1999 en Hassel. Dat de vordering niet (ook) is toegewezen aan Barracuda lijkt voort te komen aan een processuele fout, omdat toewijzing aan Barracuda in hoger beroep (anders dan in eerste aanleg) niet was gevorderd. Dat neemt niet weg dat het hof de vordering (ook) heeft toegewezen aan de Maatschappen 1999. Voorshands moet daarom worden aangenomen dat ook Barracuda, als maat, aan die veroordeling van de Maatschap 1999 een titel kon of kan ontlenen.
7.1
Voor de in geding zijnde door [geïntimeerde] , Hassel, [B] , [A] en Barracuda gelegde beslagen, betekent dit dat zij alleen rechtsgeldig zijn gelegd door Hassel en Barracuda (als partijen aan wie de vordering op eigen naam dan wel als maat van de Maatschappen 1999 was toegewezen). De titel die [B] en [A] leken te kunnen ontlenen aan het Arrest, is door de herstelbeslissing van 23 april 2013 vervallen, zodat het beslag in zoverre niet rechtsgeldig bleek. Dat de beslagen ook zijn gelegd door [geïntimeerde] , heeft – voor zover met die aanduiding meer of anders zou zijn bedoeld dan Hassel en Barracuda – bij gebreke van een (executoriale) titel niet geleid tot enig ander of verdergaand rechtsgeldig gelegd beslag.
7.11
Het voorgaande betekent dan ook dat [geïntimeerde] niet kan worden veroordeeld alle uit hoofde van het Vonnis en het Arrest gelegde beslagen op te heffen, dan wel dat het hof kan overgaan tot opheffing van de beslagen. De beslagen zijn immers in feite slechts rechtsgeldig gelegd door Hassel en Barracuda, terwijl Hassel in deze procedure geen partij meer is. [appellant] heeft overigens wel gesteld dat dat is omdat hij een regeling heeft getroffen met Hassel en dat Hassel geen bezwaar heeft tegen opheffing van de beslagen, maar het hof heeft dit niet bij Hassel zelf kunnen verifiëren. Voor zover het beslag is gelegd ten behoeve van Barracuda, heeft [appellant] niet duidelijk gemaakt in hoeverre dat beslag inmiddels is geëindigd en, voor zover dat niet het geval is, op welke grond het hof het beslag zou kunnen (doen) opheffen.
7.12
Dit een en ander neemt niet weg dat in dit kort geding niet definitief tussen partijen kan worden vastgesteld of [geïntimeerde] aan het Arrest een vordering kan ontlenen op [appellant] en of zij het recht heeft die vordering door middel van de gelegde beslagen te verhalen. [appellant] heeft er naar het oordeel van het hof een gerechtvaardigd belang bij dat die onzekerheid niet nodeloos voortduurt en dat hij met betrekking tot de beslagen goederen niet langer belemmerd wordt door het door [geïntimeerde] gepretendeerde verhaalsrecht op grond van de gelegde beslagen. Het hof zal daarom de uit hoofde van het Vonnis en het Arrest gelegde beslagen opheffen, voor zover die beslagen strekken tot verhaal van aanspraken waartoe [geïntimeerde] – en dus haar gezamenlijke maten Loro Viking, Monte Rosa, Bluebells, Orikus en Vicoria Beheer – zich thans als rechthebbende beschouwt. In dit kort geding kan het hof geen beslissing nemen over de beslagen, voor zover deze strekken tot verhaal van de aanspraken van Hassel en Barracuda.
7.13
Ook het verbod aan [geïntimeerde] om verdere executiemaatregelen te nemen uit hoofde van het Arrest zal worden toegewezen. De vordering tegen [appellant] komt naar het voorlopig oordeel van het hof immers niet aan [geïntimeerde] toe, maar aan Hassel en Barracuda. Ter zake van het deel van Hassel heeft [appellant] – onweersproken – gesteld, dat hij met Hassel een regeling heeft getroffen. Voorshands moet daarom worden aangenomen dat dit deel van de vordering niet meer aan [geïntimeerde] geleverd kan worden. Ter zake van het deel van Barracuda geldt dat deze vordering in het faillissement is gevallen, nu niet is gebleken dat deze vordering – wat er ook zij van een verblijvingsbeding, bij gebreke van een mededeling aan [appellant] – rechtsgeldig aan [geïntimeerde] is geleverd. Gelet op het bepaalde in artikel 35 lid 1 Fw is het door het faillissement onmogelijk geworden de levering te voltooien door alsnog mededeling te doen.
Slotsom
8.1
De slotsom van het voorgaande is, dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven, voor zover daarbij de primaire vordering II en III (volledig) zijn afgewezen. Het hof zal de in het geding zijnde beslagen opheffen, zoals hierna in het dictum vermeld. Verder zal het hof [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom verbieden om verdere executiemaatregelen te nemen uit hoofde van het Arrest. De dwangsom zal worden gemaximeerd als hierna bepaald.
8.2
Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij, zal worden veroordeeld in de kosten van zowel de eerste aanleg als van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, team handel en haven, van 16 juli 2019, voor zover daarbij de primaire vordering II en III (volledig) zijn afgewezen en ten aanzien van de proceskosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- heft de in rov. 2.11 en 2.14 bedoelde beslagen op, voor zover die beslagen strekken tot verhaal van aanspraken waartoe [geïntimeerde] zich thans als rechthebbende beschouwt;
- verbiedt [geïntimeerde] om verdere executiemaatregelen te nemen uit hoofde van het Arrest, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per overtreding en € 1.000,-- per dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat deze overtreding voortduurt, tot een maximum van € 25.000,--;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 16 juli 2019 begroot op € 99,01 aan explootkosten, € 297,-- aan griffierecht en € 1.086,-- aan salaris advocaat;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- wijst af het anders of meer gevorderde;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 99,01 aan explootkosten, € 332,-- aan griffierecht en € 3.222,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, M.J. van der Ven en F.R. Salomons en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 21 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.