ECLI:NL:GHARL:2023:4753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
200.312.865
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadeclaim van uitgewonnen bezitter van schip tegen diefstalverzekeraar met betrekking tot ongerechtvaardigde verrijking en kostenvergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. De appellanten, die als eisers optraden bij de rechtbank, vorderden schadevergoeding in verband met de aankoop van een schip, de Riva Ariston, dat eerder was gestolen en verzekerd bij Achmea. De rechtbank had hun vorderingen afgewezen, waarna de appellanten in hoger beroep gingen. De kern van de zaak draait om de vraag of de appellanten recht hebben op schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking en redelijkheid en billijkheid. Het hof oordeelde dat de appellanten niet te goeder trouw waren bij de verkrijging van het schip, wat hun aanspraken op schadevergoeding ondermijnt. Het hof bevestigde dat de kosten die de appellanten hadden gemaakt voor het schip, zoals de koopprijs en restauratiekosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich tegen enige schadevergoeding aan de appellanten, omdat hun uitgaven ten dele gericht waren op het omkatten van het schip. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.312.865
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 380101)
arrest van 6 juni 2023
in de zaak van

1.[appellant1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2.
[appellant2],
die woont in [woonplaats2] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna: samen [appellanten] en afzonderlijk: [appellant1] en [appellant2] ,
advocaat: mr. M.C.V. Dornstedt,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V., ook handelend onder de naam
Avéro Achmea,
die is gevestigd in Apeldoorn,
tegen wie hoger beroep is ingesteld,
en die bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. J.E.G. Joosten.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 3 januari 2023 heeft op 3 april 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal), met de aangehechte spreekaantekeningen van beide advocaten. Tevoren hadden partijen ieder bij afzonderlijk rolbericht van 21 maart 2023 producties overgelegd: [appellanten] productie 52 en Achmea producties 28 en 29, waarvan hen akte is verleend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Achmea nog het ontbrekende proces-verbaal van 25 januari 2022 overgelegd met de bijbehorende griffiersaantekeningen. Aan het eind van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en wat voorafging

de kern van de zaak
2.1.
Dit hoger beroep gaat (vooral) over ongerechtvaardigde verrijking. De latere bezitter ( [appellant1] ) van een eerder gestolen, tegen diefstal bij Achmea verzekerd en inmiddels aan Achmea teruggegeven, schip vordert van haar vergoeding van de aankoopprijs en van schade wegens (met name) ongerechtvaardigde verrijking en/of redelijkheid en billijkheid.
wat voorafging
2.2.1.
Sinds 2003 had [naam1] zijn in 1965 gebouwde klassieke houten motorschip/plezierboot Riva Ariston met bouwnummer [nummer1] , naam [naam2] en registratienummer [nummer2] tegen diefstal verzekerd bij Achmea. Op 9 november 2010 is het schip gestolen. Achmea heeft zich bij akte van 11/17 maart 2011 de eigendom ervan laten overdragen en op 5 april 2011 de verzekerde som van (€ 45.000 -/- het eigen risico van € 900 =) € 44.100 aan [naam1] uitgekeerd. [1]
2.2.2.
Volgens [appellanten] heeft [appellant1] na een tip over een Riva en het transport ervan per trailer naar zijn woning in België het schip als Riva Ariston met bouwnummer [nummer3] van De Mon Products (B.V.) gekocht voor het toen meteen door hem contant betaalde bedrag van € 20.000, waarna hij enkele dagen later de factuur van 16 januari 2018 met daarop de kwitantie heeft ontvangen. [2]
2.2.3.
Op 9 april 2018 heeft [appellant2] , voor wie [appellant1] het schip had bestemd, dit, als uit het buitenland afkomstig, nieuw bij de RDW laten registreren als snelle motorboot. [3] Intussen had [appellant1] het schip op 1 april 2018 laten transporteren naar de gespecialiseerde werf van RAM-Riva in Sarnico (Italië). RAM-Riva heeft daaraan in opdracht van [appellant1] werkzaamheden verricht tot in maart 2019.
2.2.4.
Op 15 maart 2019 heeft de Italiaanse gerechtelijke politie het, door “spotter” Brightmaven (B.V.) en de politie opgespoorde, schip in beslag genomen. Op 21 juli 2020 heeft die politie-instantie, na opheffing van het beslag, het schip afgegeven aan Achmea, die het toen heeft laten transporteren naar de werf van Wooden Classics (V.O.F.) in Aalsmeer. Het schip is onderzocht door de politie en, in opdracht van Achmea, door ESMA Expertise en Wooden Classics, die daarover hebben gerapporteerd. Om het schip terug te krijgen, heeft [appellant1] op 13 juli 2020 een kort geding opgestart en op 10 september 2020 conservatoir beslag tot afgifte ervan gelegd, maar dit later allemaal ingetrokken, het beslag op 17 mei 2022 en het kort geding op 11 september 2020.
bij de rechtbank
2.3.
[appellanten] hebben bij de rechtbank primair afgifte van het schip, inzage in diverse rapportages en een schadevergoeding van € 126.500 in hoofdsom gevorderd en subsidiair vergoeding van € 146.500, hoofdzakelijk op grond van ongerechtvaardigde verrijking en/of redelijkheid en billijkheid, in alle gevallen vermeerderd met de op € 32.000 begrote advocaatkosten. Na een voortgezette comparitie van partijen heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 16 februari 2022 alle vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten. [4]
in hoger beroep
2.4.
[appellanten] hebben zich in hoger beroep neergelegd bij het oordeel over hun primaire vorderingen in die zin dat zij accepteren dat het schip de Riva [nummer1] blijkt en niet de [nummer3] . [5] Zij hebben hun hoger beroep enkel gericht tegen de afwijzing van hun subsidiaire vorderingen van:
I € 146.500 (bestaande in: € 20.000 koopprijs, € 69.500 restauratiekosten, op € 32.000 begrote advocaat- (en beslag-)kosten en € 25.000 voorschot op gederfde huurinkomsten) en (nogmaals:)
II hun op € 32.000 begrote advocaat- (en beslag-)kosten.
Zij willen deze bedragen in hoger beroep alsnog vergoed hebben.
Tegen de subsidiaire vorderingen voert Achmea verweer en daarbij beroept zij zich ook op verrekening met een aantal aan haar opgekomen schadeposten.

3.Het oordeel van het hof

bevoegdheid
3.1.
Achmea had ten tijde van de inleidende dagvaarding (ook al) haar hoofdvestiging in Apeldoorn. De rechtbank was daarom op grond van artikel 4 lid 1 in verband met artikel 63 lid 1, aanhef en onder c) van de (herziene) EEX-Vo bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. [6] Als het hier al om een verzekeringszaak in de zin van Afdeling 3 zou gaan, was de rechtbank bevoegd op grond van artikel 11 lid 1, aanhef en onder a) van die verordening.
toepasselijk recht
3.2.
De rechtbank heeft klaarblijkelijk intern Nederlands recht toegepast. Daartegen hebben [appellanten] niet gegriefd. Op de mondelinge behandeling hebben beide partijen bevestigd dat alle aspecten van deze zaak naar intern Nederlands recht moeten worden beoordeeld, zodat het hof dat recht zal toepassen. [7]
de subsidiaire vordering II van € 32.000 wegens advocaatkosten
3.3.
[appellanten] hebben het bedrag van € 32.000 dubbel gevorderd, zodat de subsidiaire vordering onder II van 32.000 terecht is afgewezen.
de subsidiaire vorderingen I, maar eerst: was [appellant1] bij zijn bezitsverkrijging al of niet te goeder trouw?
3.4.
Het hof wil uitgaan van de veronderstelling dat de lezing van [appellant1] over zijn aankoop, samengevat in rov. 2.2.2., juist is. Goede trouw van een bezitter wordt vermoed aanwezig te zijn; het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen, aldus artikel 3:118 lid 3 BW. [appellant1] zegt dat hij bij de aankoop niet wist dat het schip gestolen was. Dat is echter niet doorslaggevend. Volgens het eerste lid van dat artikel moet ook zijn voldaan aan de eis dat hij zich redelijkerwijze als rechthebbende mocht beschouwen. Het artikel herhaalt nog eens uitdrukkelijk wat volgt uit artikel 3:11 BW [8] : goede trouw ontbreekt ook indien de betrokkene de feiten, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen.
3.5.
Achmea heeft het vermoeden van goede trouw weerlegd door bewijs van het volgende.
[appellant1] heeft een in de markt zeer gewild model Riva gekocht van verkoper De Mon Products. Deze groothandel in juweliersartikelen en uurwerken maakte niet haar bedrijf van het verhandelen aan het publiek van schepen of daaraan soortgelijke zaken. En de koop vond ook niet plaats in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, maar bij [appellant1] aan huis. [9] De Mon Products had het schip vóór de aankoop bij [appellant1] thuis in België op een trailer aangevoerd. Er hebben bij [appellant1] geen verkooponderhandelingen plaatsgevonden en [appellant1] zou de vraagprijs van € 20.000 zonder af te dingen hebben aanvaard en contant hebben betaald. [appellant1] mag dan, zoals hij op de mondelinge behandeling heeft verteld, vroeger in de autohandel hebben gehandeld op basis van vertrouwen en met vele tienduizenden guldens contant, hier moest hij, als groot liefhebber van dit soort vaartuigen, erop verdacht zijn dat dit schip kon zijn gestolen. De Mon Products heeft aan [appellant1] geen eigendoms- of registratiebewijzen verstrekt, maar alleen twee contactsleutels aan een sleutelhanger met daarop een met stift geschreven nummer [nummer3] . [10] Hoewel dit onder deze gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem mocht worden verlangd, heeft [appellant1] vóór zijn aankoop niet gevraagd naar eigendoms- en/of registratiebewijzen en geen onderzoek gedaan bij bijvoorbeeld Speurders en/of Stolenboats.nl en/of op Google naar aanleiding van het registratienummer en/of andere identiteitsgegevens van het schip. [appellant1] erkent ook dat hij bij de aankoop
“minder precies is geweest dan hij bij de aankoop had moeten zijn.” [11] Al met al was hij bij zijn bezitsverkrijging dan ook niet te goeder trouw. Daarbij kan in het midden blijven of het oude originele registratienummer [nummer2] op het schip destijds voor [appellant1] zichtbaar is geweest.
3.6.
Volgens artikel 3:121 BW is een bezitter die niet te goeder trouw is, jegens de rechthebbende verplicht tot afgifte van het goed (aldus lid 1) en heeft hij tegen de rechthebbende (nota bene:) alléén een vordering tot vergoeding van de kosten die hij ten behoeve van het goed (of tot winning van de vruchten) heeft gemaakt, voor zover hij deze vergoeding van de rechthebbende kan vorderen op grond van het bepaalde omtrent ongerechtvaardigde verrijking (zo zegt lid 2). Onder kosten ten behoeve van het goed vallen kosten tot behoud of ten nutte van het goed, van normaal onderhoud en eveneens die ter zake van aangebrachte veranderingen of toevoegingen. [12]
ongerechtvaardigde verrijking ?
3.7.
Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is volgens artikel 6:212 lid 1 BW verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
de subsidiaire vordering I van € 20.000 wegens de door [appellant1] betaalde koopprijs
3.8.
Onder de ten behoeve van het goed gemaakte kosten als bedoeld in artikel 3:121 BW valt echter niet de voor de zaak betaalde koopprijs. [13] Daargelaten of [appellant1] € 20.000 heeft betaald, is de koopprijs dus niet voor vergoeding vatbaar. Daarnaast bestaat er geen verband met enige verrijking van Achmea.
de subsidiaire vordering I van € 25.000 als voorschot op gederfde huurinkomsten
3.9.
[appellanten] hebben deze vordering gegrond op verhindering van voorgenomen verhuur sinds de beslaglegging op 15 maart 2019, die zij toeschrijven aan onrechtmatig handelen van Achmea. Nu [appellanten] in hoger beroep accepteren dat het schip de Riva [nummer1] blijkt en niet de [nummer3] , geldt Achmea (na eigendomsoverdracht) als eigenaresse ervan en mocht zij het schip, in samenwerking met de politie, in beslag (laten) nemen tot afgifte ervan. [appellant1] ’s verkrijging was niet te goeder trouw en hij was dus verplicht tot die afgifte, die Achmea niet onrechtmatig verlangde. Daarom heeft hij geen aanspraak op gederfde huurinkomsten. Daarnaast betreft het geen ten behoeve van het goed gemaakte kosten en heeft zo’n derving ook al niet geleid tot enige verrijking van Achmea.
de subsidiaire vordering I van € 69.500 wegens reparatiekosten
3.10.
[appellanten] hebben hiervoor overgelegd: de factuur van RAM-Riva aan [appellant1] van 11 maart 2019 ad € 69.500 met (vertaalde) vermelding van de door de werf verrichte werkzaamheden aan de Riva Ariston [nummer3] (die de [nummer1] bleek) en met de op die factuur namens de werf (door haar directeur Vigani) handgeschreven kwijtingen voor de daarmee corresponderende betalingen door [appellant1] alsmede een uittreksel van de bancaire overschrijvingen [14] . Over die combinatie van gegevens heeft Achmea enkel vragen opgeworpen maar deze niet voldoende gemotiveerd betwist. De door Achmea aangevoerde omstandigheid dat RAM-Riva redelijkerwijs had moeten ontdekken dat de Riva Ariston niet nummer [nummer3] maar [nummer1] droeg en dus een andere identiteit had, is onvoldoende om aan te nemen dat de factuur met de daarop gestelde kwijtingen onbetrouwbaar is. Daarom neemt het hof als vaststaand aan dat [appellant1] die werkzaamheden heeft laten verrichten en daarvoor € 69.500 heeft betaald.
3.11.
Die werkzaamheden waren volgens de factuur:
“Riva Ariston boot nr. [nummer3]
Verf aanbrengen na demontage en montage van accessoires, schilderen van stuur, knoppen en hendels, dashboard. vervangende vloerdelen. bekleding opnieuw maken van stoelen en rugleuningen, zonnekussen, voetsteunen, kapzak. gedeeltelijke revisie motor geland met vervanging van onderdelen met betrekking tot de motor.
druktesten, tankreiniging zuig. verificatie van alle boordsystemen met revisie van de beschadigde, revisie van alle instrumenten, revisie van de benzinelijn, verlijming, polijsten van al het verchromen. zeiltests en totale wassing.”
3.12.
Uit het standpunt van [appellanten] blijkt niet duidelijk of, en zo ja in welke mate, het hier gaat om kosten voor werkzaamheden tot behoud of ten nutte van het schip of van aangebrachte veranderingen of toevoegingen. Volgens Achmea daarentegen zijn er nogal wat kosten gemaakt voor werkzaamheden met als hoofddoel om het schip naar een andere identiteit
“om te katten”(van [nummer1] naar [nummer3] ).
3.13.
Het proces-verbaal van politie vermeldt daarover: [15]
Omkatten naar bouwnummer [nummer3]
Door Esma Expertise BV wordt gesteld dat het bouwnummer zoals het zich laat aanzien in Italië is aangebracht.
Door het Landelijk Vaartuigenteam is de identiteit van het vaartuig vastgesteld als zijnde de Riva Ariston met bouwnummer [nummer1] . Dit wordt bevestigd door Boesch NL/Riva Sales en Services en door de Italiaanse Overheid.
Achmea Verzekeringen stuurde foto's die de renovatie van de Riva Ariston in beeld brachten. Deze foto's zijn afkomstig van opsporingsdienst Mohawk. Analytics. Duidelijk is te zien op foto 1 gedateerd 11-6-2018 dat er op een papiertje aan de boot bouwnummer [nummer3] staat vermeld. Op foto 2 gedateerd 4-10-2018 is te zien dat de boot op een bok staat. Op foto 3 gedateerd 25-3-2019 is te zien waar het bouwnummer [nummer3] is aangebracht. Een dergelijke foto vinden we ook in het rapport (bijlage 5) van het team Vaartuigencriminaliteit (bijlage 1 van dat rapport afbeelding 10). Het lettertype en de kleur van dit aangebrachte teken is gelijk aan het lettertype van de tekst die is aangebracht op de bok van de werf waar de renovatie is gedaan.
Samen met het feit dat de aangebrachte verf van het teken [nummer3] geen jaren oud lijkt te zijn, geeft de zeer sterke waarschijnlijkheid dat de tekens [nummer3] gedurende de renovatie bij de werf RAM Riva te Sarnico in opdracht zijn aangebracht. De nummers [nummer3] die zijn aangebracht onder in het schip zijn namelijk aangebracht over een geheel nieuwe laag verf. Foto nummer 4 gedateerd 15-6-2018 van de fotobijlage laat namelijk zien dat de verse verf er gedurende de renovatietijd nog niet op zat. De verf ziet er namelijk oud uit en er zitten sporen op die ontstaan in de loop der tijd in een machinekamer van een boot.
Uit het rapport van het team Vaartuigencriminaliteit blijkt dat geprobeerd is de oude
tekens van bouwnummer [nummer1] te verwijderen. Afbeelding 11 van de bijlage 1 van het rapport van het team Vaartuigcriminaliteit toont aan dat het zeer oude maar nog leesbare bouwnummer nog in de boot aanwezig is.
(…)
Er is geen ander document wat het bouwnummer [nummer3] onderschrijft/bevestigt.
Uit onderzoek is gebleken dat de Riva Ariston met bouwnummer [nummer3] als enige Riva is vermist. Deze vermissing is genoteerd in het officiële boekwerk van Riva. Verder is gebleken uit officiële documentatie dat de Riva Ariston met bouwnummer [nummer3] is gebouwd zonder naam. Dat is te zien in het rapport van het team Vaartuigcriminaliteit (Bijlage 5).
Door onderzoek van het Landelijk Team Vaartuigcriminaliteit is vast komen te staan dat de bouwnummers [nummer1] nog in het vaartuig staan. Met zekerheid is vastgesteld dat de betreffende Riva Ariston het in 2010 ontvreemde vaartuig met bouwnummer [nummer1] betreft. Ook is met dit onderzoek aangetoond dat het bedrijf RAM Riva, al dan niet in opdracht, een ander bouwnummer in de boot aanbrengt terwijl zij precies weet waar de nummers geplaatst zijn. Op foto 1 van de foto-bijlage is te zien dat het roestvrijstalen "neusstuk" van de boot er af is. Het team Vaartuigcriminaliteit beschrijft in het proces-verbaal dat de cijfers 7 en 4 nog in dit "neusstuk" leesbaar zijn, samen met de letter A van Ariston. Het personeel van het bedrijf RAM Riva moet hebben gezien dat het bouwnummer [nummer1] was aangebracht en had daar dus niet in deze boot een ander bouwnummer in aan mogen brengen.
(…)”.
3.14. (
[naam3] van) Wooden Classics heeft over de Riva [nummer1] op 20 januari 2021 gemaild: [16] “(…) Als wij dan zien dat de nummers op bijvoorbeeld de vlonders niet overeenkomen met het aangeboden schip met het bouwnummer dat is vermeld gaan wij dat verder checken.
Op de Chrome neus van elke Riva staat het bouwnummer ingeslagen vanaf de werf.
Als wij dan zien zoals in dit geval dat het nummer is weggeslepen dan gaan wij in overleg met de eigenaar hoe dit kan.
Wij hebben het rapport ingezien en er werd beweerd dat het vaartuig in een zeer slechte staat zou verkeren wat de lage aankoopprijs zou verklaren.
Wij hebben de boot bekeken en het lakwerk is niet vervangen. De verkleuring van het registratie nummer en de naam zijn nog gewoon zichtbaar.
Het minste wat je zou doen bij deze boot is hem uit de lak halen en opnieuw lakken.
(…) is niet gebeurd ze hebben alleen over de oude lagen een nieuw laklaagje aangebracht.
Ook bij de Ram waar het vaartuig gerestaureerd is hadden zij kunnen zien dat op de vlonders ook na het wegkrassen van de nummers er met geen mogelijkheid nr. [nummer3] heeft kunnen staan.
Ook het neusbeslag hebben zij i.v.m. met het overnieuw lakken gedemonteerd en kunnen zien dat het nummer was weggeslepen.
De binnenzijde van het vaartuig is overnieuw grijs geschilderd en op deze verf is een nummer [nummer3] geschilderd. Dit is de enigste plek waar wij dit nummer hebben aangetroffen.
Na het behandelen met een zuur op het neusbeslag is in ieder geval de 7 en de 4 goed te zien alsook op de vlonders.
Wij zijn dan ook als Riva restaurateurs er 100 % van overtuigd dat deze boot de [nummer1] is.”
3.15.
Een en ander maakt duidelijk dat alle werkzaamheden aan het uiterlijk (inclusief de aankleding van het schip, maar afgezien van die aan de voortstuwing) ten minste mede zijn ingegeven door de wens om het schip om te katten. Dat zijn geen werkzaamheden als bedoeld in rov. 3.6; zij hebben geen waardevermeerdering voor de eigenaar opgeleverd. Hoewel dat op hun weg lag, hebben [appellanten] verder niet opgegeven welke kosten gemoeid zijn geweest met de werkzaamheden aan de voortstuwing (de e-mailwisseling van 14 juni 2018, 28 februari en 5 maart 2019 vermeldt hierover niets [17] ), zodat het hof daarmee geen rekening houdt.
3.16.
Op de mondelinge behandeling gevraagd naar een waardestijging van het schip als gevolg van de werkzaamheden van RAM-Riva hebben [appellanten] geen bedrag kunnen noemen. Zij nemen aan dat het schip door de werkzaamheden van RAM-Riva voor € 69.500 tenminste met datzelfde bedrag in waarde is toegenomen. Zoals hiervoor uiteengezet, is dat niet zo vanzelfsprekend. Hoewel partijen op de comparitie van 8 april 2021 door de rechtbank in de gelegenheid zijn gesteld om door een door beide partijen in te schakelen deskundige te laten onderzoeken (in vragen 1 en 2: wat de identiteit van het schip was en in vragen 3 en 4:) of er vanaf 2018 restauratiewerkzaamheden en, zo ja, welke zijn verricht en met welke (volgens hen significante) waardevermeerdering als gevolg, is zo’n deskundigenonderzoek toen, en ook later, niet doorgezet. Op de mondelinge behandeling bij het hof hebben [appellanten] wel verzocht om alsnog een deskundige te benoemen, maar het hof zal van die discretionaire bevoegdheid geen gebruik maken. [18] Partijen gaan in hun processtukken zelf uit van een waarde van € 85.000, zijnde de door het Italiaanse openbaar ministerie ten tijde van de beslaglegging vastgestelde waarde. Zij hebben in ieder geval niets gesteld waaruit volgt dat de werkelijke waarde substantieel afwijkt van dit bedrag. Het hof zal dan ook uitgaan van een waarde van om en nabij € 85.000. Daarmee staat evenwel nog geen bedrag aan waardevermeerdering vast als gevolg van de werkzaamheden van RAM-Riva.
3.17.
Achmea heeft op 21 juli 2020 het schip teruggekregen. Volgens de akte van eigendomsoverdracht aan haar van 11/17 maart 2011 heeft verzekerde dan als eerste het recht om het vaartuig te kopen tegen terugbetaling van het uitgekeerde bedrag. Naar Achmea op de mondelinge behandeling heeft bevestigd, heeft zij het schip (voor eventueel deskundigenonderzoek) nog onder zich en is nog niet duidelijk of de verzekerde het schip wil terugkopen tegen terugbetaling van het uitgekeerde bedrag van € 44.100. Als het schip inderdaad een waarde heeft van om en nabij € 85.000, acht het hof, mét [appellanten] , die kans zeer groot of in ieder geval aannemelijk. In dat geval gaat het schip over naar de verzekerde mét een eventuele waardevermeerdering. De terugkoopclaim rust op Achmea, is reëel en dan is Achmea zeker niet daadwerkelijk gebaat. [19]
Al met al is er dus geen verrijking van Achmea.
de redelijkheidstoets van artikel 6:212 BW en de grondslag redelijkheid en billijkheid
3.18.
Maar ook als [appellant1] door zijn uitgaven aan het schip is verarmd en Achmea daardoor ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt, dan nog blijft de vraag of het redelijk is dat Achmea enige vorm van schade op grond van dat wetsartikel moet vergoeden. Dat is zeker niet het geval voor zover de uitgaven (ten minste mede) ten doel hebben gehad om het schip om te katten, want dat keert zich juist tégen de eigenaar. Voor de overige uitgaven (waarvan de omvang niet vaststaat), hebben [appellanten] niet aangevoerd en is evenmin gebleken dat de eigenaar deze kosten zou hebben gemaakt of dat deze nodig waren geweest als hij het goed steeds zelf in zijn bezit zou hebben gehad. [appellant1] , die bezitter niet te goeder trouw was, heeft deze aanpassingen min of meer aan de eigenaar van het schip opgedrongen. Daarom verzet de redelijkheid zich ertegen om op dit punt enige schadevergoeding aan [appellanten] toe te kennen.
Het beroep van [appellanten] op de beginselen van redelijkheid en billijkheid valt samen met de redelijkheidstoets van artikel 6:212 BW. Verder staan partijen ook niet in een door redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding en kan die maatstaf ook daarom geen vergoeding billijken.
de subsidiaire vordering I van € 32.000 wegens advocaat- en beslagkosten
3.19.
Achmea heeft de afgifte van het schip terecht geweigerd en is niet uit enigen hoofde jegens [appellanten] aansprakelijk gebleken. Daarom is deze vordering terecht afgewezen.
de aanbiedingen door [appellanten] om bewijs te leveren door getuigen
3.20.
[appellanten] hebben geen feiten en/of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom passeert het hof hun bewijsaanbiedingen.
de conclusie en de proceskosten
3.21.
Het hoger beroep faalt. Omdat [appellanten] in het ongelijk zullen worden gesteld, heeft de rechtbank hen terecht in de proceskosten veroordeeld en zal het hof hen, hoofdelijk [20] , tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, en wel volgens het liquidatietarief. Het verzoek van Achmea op de mondelinge behandeling om een veroordeling van [appellanten] in haar reële proceskosten is niet toewijsbaar omdat Achmea én dit verzoek in strijd met de twee conclusie regel te laat heeft gedaan én geen buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van (proces-)recht of onrechtmatig handelen, heeft aangevoerd en onderbouwd. [21]
Onder de proceskostenveroordeling vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [22]
3.22.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2022;
4.2.
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, aldus dat door betaling door de een de ander in zoverre zal zijn bevrijd, tot betaling van de volgende proceskosten van Achmea:
€ 5.689 aan griffierecht en
€ 6.962 aan salaris van de advocaat van Achmea (2 procespunten x appeltarief V);
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, M. Schoemaker, en I.S.J. Houben, is door de voorzitter ondertekend en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.

Voetnoten

1.producties 5 en 4 bij conclusie van antwoord
2.productie 1 bij inleidende dagvaarding
3.productie 9 bij inleidende dagvaarding
5.memorie van grieven, randnummer 4
6.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)
8.Toelichting Meijers, Par. Gesch. 3, p. 443
9.vergelijk artikel 3:86 lid 3 sub a. BW
10.zie foto’s in productie 25 bij rolbericht van Achmea van 23 maart 2021
11.memorie van grieven, randnummer 36
12.vergelijk artikel 3:123 BW
13.zie HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4983, rov. 3.6.2
14.productie 45 bij akte van [appellanten] van 8 april 2021 en productie 4 bij inleidende dagvaarding
15.productie 26 bij brief namens Achmea van 11 januari 2022, bladen 6 en 7
16.productie 12 bij conclusie van antwoord
17.productie 51 bij memorie van grieven
18.zie bij voorbeeld HR 16 april 1982, NJ 1982, 560; HR 14 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3993; HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3135 en HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1902
19.vergelijk HR 30 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7928
20.zie recent opnieuw HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942
21.zie recent opnieuw HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1934
22.zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853