ECLI:NL:HR:2022:1934

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
22/01123
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in verzet tegen slotuitdelingslijst in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft [X], een erfgenaam van de nalatenschap van zijn moeder, beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de vereffening van de nalatenschap, waarbij [X] in verzet is gekomen tegen een door de vereffenaar gedeponeerde slotuitdelingslijst. De rechtbank Oost-Brabant had eerder de vereffenaar benoemd en [X] had eerder verzet aangetekend, dat ongegrond werd verklaard. Het gerechtshof verklaarde [X] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter, en de Hoge Raad heeft het cassatieberoep van [X] verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat [X] niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij wist dat hoger beroep uitgesloten was en alleen cassatieberoep mogelijk was. Tevens werd [X] veroordeeld in de werkelijke proceskosten van de vereffenaar, omdat hij in deze procedure kwesties opnieuw aan de orde stelde die al eerder onherroepelijk waren beslist. De Hoge Raad bevestigde dat de motivering van het hof voor de kostenveroordeling niet onbegrijpelijk was en dat er sprake was van misbruik van procesrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/01123
Datum23 december 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
[de vereffenaar],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vereffenaar,
niet verschenen.

1.Procesverloop in cassatie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak 6791306 / EJ 18-209 van de rechtbank Oost-Brabant van 15 januari 2021;
b. de beschikking in de zaak 200.292.201/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 januari 2022.
[X] heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De vereffenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [X] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [X] is een van de erfgenamen in de nalatenschap van zijn moeder, die is overleden op 17 april 2014. De nalatenschap heeft te gelden als beneficiair aanvaard.
(ii) Bij beschikking van 24 november 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant de vereffenaar benoemd tot vereffenaar.
(iii) Naar aanleiding van een brief van 11 oktober 2016 is [X] op de voet van art. 4:218 lid 3 BW in verzet gekomen tegen een door de vereffenaar gedeponeerde uitdelingslijst. De kantonrechter te Eindhoven heeft dit verzet ongegrond verklaard. Het gerechtshof ’s- Hertogenbosch [1] heeft [X] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Eindhoven. De Hoge Raad [2] heeft het cassatieberoep van [X] tegen de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verworpen.
(iv) Naar aanleiding van de hiervoor onder (iii) genoemde uitspraak van het gerechtshof ’s- Hertogenbosch heeft de vereffenaar bij brief van 6 maart 2018 aan (onder meer) [X] geschreven dat de uitdelingslijst definitief is geworden naar aanleiding van de beslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
2.2
[X] heeft een verzoekschrift ingediend waarin hij de hiervoor in 2.1 onder (iv) vermelde brief van de vereffenaar heeft aangemerkt als een nieuwe rekening en verantwoording/slotuitdelingslijst en waarbij hij in verzet komt tegen de finale afwikkeling van de nalatenschap, zoals de vereffenaar blijkens deze brief voorstaat.
2.3
De kantonrechter heeft [X] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Het hof [3] heeft [X] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter. Hiertoe heeft het hof, samengevat, overwogen dat (ook) tegen een beschikking op verzet als bedoeld in art. 4:218 lid 3 BW waarbij de verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard, geen hoger beroep openstaat maar cassatieberoep (art. 187 Fw in verbinding met art. 4:218 lid 5 BW).
2.4
Het hof heeft [X] veroordeeld in de werkelijke proceskosten van de vereffenaar in hoger beroep, begroot op € 2.500,--. Hiertoe heeft het hof als volgt overwogen:
“3.6.3. Met betrekking tot de kosten van onderhavige procedure overweegt het hof voorts als volgt. In haar verweerschrift verzoekt de vereffenaar om een veroordeling van [X] in de werkelijke proceskosten, welke zij begroot op een bedrag van € 2.500,00. Het hof zal dit verzoek toewijzen. Hiervoor is het volgende redengevend. De onderhavige procedure betreft feitelijk een tweede (herhaald) verzet zijdens [X] ten aanzien van een aantal zaken waarop reeds – deels uitvoerig – inhoudelijk beslist is door de kantonrechter. Deze beslissing is al in kracht van gewijsde gegaan. [X] heeft er bovendien evident blijk van gegeven dat hij wist dat hoger beroep ook ditmaal was uitgesloten en dat uitsluitend cassatieberoep mogelijk was. Het hof acht de door [X] gestelde reden van het niet in cassatie gaan, zoals reeds overwogen in r.o. 3.6.1. van deze beschikking, ondeugdelijk.
Dit alles maakt dat de ten aanzien van dit soort verzoeken te hanteren zeer hoge drempel (zie o.m. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007, BA3516, NJ 2007/353) van misbruik van procesrecht in dit geval is overschreden.
Daar komt bij dat het door de vereffenaar in haar verweerschrift genoemde bedrag als zodanig ook niet door [X] is betwist en het bedrag het hof, mede gelet op de overgelegde hieraan ten grondslag liggende facturen, ook niet onredelijk voorkomt.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
De onderdelen 1 en 2 van het middel bestrijden het oordeel van het hof dat [X] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De onderdelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.2
Onderdeel 3 is gericht tegen de veroordeling van [X] in de werkelijke proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de vereffenaar. Het onderdeel klaagt dat de motivering die het hof heeft gegeven voor zijn oordeel dat de zeer hoge drempel van misbruik van procesrecht in dit geval is overschreden, onbegrijpelijk is. De door het hof genoemde omstandigheden kunnen niet het oordeel dragen dat is voldaan aan de strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf voor misbruik van procesrecht, aldus het onderdeel.
3.3
In een verzoekschriftprocedure kan de rechter een veroordeling in de proceskosten uitspreken (art. 289 Rv). Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten kan, ook in een verzoekschriftprocedure, alleen plaats zijn in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. [4]
3.4
Het hof heeft bij zijn oordeel dat [X] in de werkelijke proceskosten van de procedure in hoger beroep veroordeeld dient te worden, de hiervoor in 3.3 weergeven maatstaf tot uitgangspunt genomen. De motivering van dat oordeel (zie hiervoor in 2.4) komt erop neer dat [X] niet alleen in deze procedure een aantal kwesties opnieuw aan de orde stelt waarover in een eerdere procedure al onherroepelijk inhoudelijk is beslist, maar bovendien hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, terwijl hij wist dat hoger beroep was uitgesloten en uitsluitend cassatieberoep mogelijk was. Deze motivering is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat onder deze omstandigheden het instellen van het hoger beroep in deze procedure misbruik van procesrecht oplevert, is verweven met waarderingen van feitelijke aard en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [X] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de vereffenaar begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
23 december 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:138.
2.HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2393.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:79.
4.Vgl. o.a. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, rov. 5.1; HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, rov. 5.3.3.