ECLI:NL:HR:2023:313

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
22/00265
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag en dwaling in internationale koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Willemen Infra N.V. (voorheen Aswebo N.V.) en Jura B.V. De zaak betreft een internationale koopovereenkomst voor de levering van lijngoten, waarbij de vraag centraal staat of de rechter in hoger beroep ten onrechte ambtshalve toepassing heeft gegeven aan het Weens Koopverdrag. Willemen Infra N.V. heeft in cassatie gesteld dat het hof ten onrechte het Weens Koopverdrag heeft toegepast, terwijl de rechtbank had geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing was. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet vrij stond om ambtshalve te beslissen dat het geschil uitsluitend of mede moet worden beslecht aan de hand van het Weens Koopverdrag, en dat het WKV buiten toepassing had moeten blijven. Daarnaast werd er een beroep gedaan op dwaling, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot de juiste voorstelling van zaken. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch en verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie worden aan Jura opgelegd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/00265
Datum24 februari 2023
ARREST
In de zaak van
WILLEMEN INFRA N.V. (voorheen genaamd ASWEBO N.V.),
gevestigd te Drongen-Gent, België,
EISERES tot cassatie,
hierna: Aswebo,
advocaat: A.C. van Schaick,
tegen
JURA B.V.,
gevestigd te Meerssen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Jura,
advocaten: D.M. de Knijff en M.S. van der Keur.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/03/233051 / HA ZA 17-143 van de rechtbank Limburg van 9 mei 2018;
b. de arresten in de zaak 200.241.641/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juni 2020, 15 juni 2021 en 9 november 2021.
Aswebo heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Jura heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging van de bestreden tussenarresten van 30 juni 2020 en 15 juni 2021, alsmede van het eindarrest van 9 november 2021, en tot verwijzing.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.27. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer.
(i) Aswebo en Jura hebben in februari 2015 een overeenkomst gesloten op grond waarvan Jura medio 2015 aan Aswebo lijngoten zal leveren die zijn voorzien van een zogeheten KOMO-attest.
(ii) In de offerte die Jura aan Aswebo heeft toegezonden, is voorzien in een afnameverplichting voor Aswebo en wordt verwezen naar de algemene voorwaarden van Jura.
(iii) Tijdens of na een bespreking op 18 mei 2015 bij de producent van de lijngoten heeft Aswebo de conclusie getrokken dat Jura niet in staat zal zijn om tijdig de benodigde hoeveelheid lijngoten te leveren. Op die grond heeft Aswebo besloten niet alle bestelde goten van Jura af te nemen.
2.2
In het geding in conventie vordert Jura schadevergoeding wegens winstderving. Daaraan heeft Jura ten grondslag gelegd dat Aswebo toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming
van haar contractuele afnameverplichting.
Aswebo vordert in reconventie (partiële) ontbinding van de overeenkomst, althans wijziging of vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling, alsmede terugbetaling van hetgeen zij aan Jura heeft betaald, en schadevergoeding.
2.3
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie en reconventie afgewezen.
2.4
Het hof heeft in zijn eerste tussenarrest [1] onder meer geoordeeld dat het de vorderingen van partijen moet beoordelen aan de hand van het Weens Koopverdrag [2] (hierna: WKV), en dat het beroep van Aswebo op dwaling niet slaagt. Voorts heeft het hof onder meer beslist dat Aswebo wordt toegelaten tot het bewijs dat Jura in verzuim is geraakt doordat aan de eisen van art. 72 WKV is voldaan.
In zijn tweede tussenarrest [3] heeft het hof onder meer geoordeeld dat Aswebo het hiervoor bedoelde bewijs niet heeft geleverd, dat Aswebo daarom is tekortgeschoten in haar afnameverplichting, en dat Jura op die grond recht heeft op schadevergoeding. Tot slot heeft het hof Jura toegelaten duidelijkheid te verschaffen over haar schade.
In zijn eindarrest [4] heeft het hof onder meer geoordeeld dat Jura haar schade onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. Het hof heeft partijen verwezen naar de schadestaatprocedure.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1.1 van het middel keert zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.5.1 van zijn eerste tussenarrest en rov. 2.3.1 en 2.4.1-2.4.2 van zijn tweede tussenarrest) dat het geschil tussen partijen moet worden beoordeeld aan de hand van het WKV. Het onderdeel voert aan dat partijen geen grieven hebben gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op het geschil tussen partijen het Nederlandse recht (met uitsluiting van het WKV) moet worden toegepast. Het hof had het geschil dan ook moeten beoordelen aan de hand van het Nederlandse recht en het WKV buiten toepassing moeten laten, aldus de klacht.
3.1.2
De rechtbank heeft over het toepasselijke recht als volgt geoordeeld.

Toepasselijk recht
4.3.1.
Naar de mening van Jura wordt de overeenkomst tussen partijen beheerst door Nederlands recht. Jura heeft in dat kader verwezen naar haar algemene voorwaarden en toegelicht dat de vraag of deze algemene voorwaarden van toepassing zijn, naar Nederlands recht dient te worden beantwoord omdat in de leveringsvoorwaarden voor Nederlands recht is gekozen. Naar Nederlands recht zijn de algemene voorwaarden door partijen van toepassing verklaard. De door partijen ondertekende overeenkomst levert daarnaast op grond van art. 157 Rv dwingend bewijs op van het feit dat de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld. De overeenkomst wordt derhalve beheerst door Nederlands recht, aldus Jura.
4.3.2.
De rechtbank begrijpt uit het feit dat Aswebo in haar stellingen aansluiting zoekt bij het Nederlandse recht, dat zij de gedachtegang van Jura volgt. De rechtbank sluit zich daarbij aan en zal Nederlands recht toepassen.”
3.1.3
In het vervolg van haar vonnis heeft de rechtbank op diverse plaatsen met zoveel woorden beslist op de grondslag van bepalingen van het BW, bijvoorbeeld in de rov. 4.6.5, 4.6.11, 4.7.1 en 4.7.4. De rechtbank heeft in haar vonnis niet verwezen naar enige bepaling van het WKV.
3.1.4
Mede in het licht van het partijdebat in eerste aanleg, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4, kunnen de hiervoor in 3.1.2-3.1.3 weergegeven oordelen van de rechtbank niet anders worden begrepen dan dat zij in haar vonnis toepassing heeft gegeven aan het Nederlandse recht met uitsluiting van het WKV.
3.1.5
De in cassatie relevante oordelen van het hof luiden als volgt.
Eerste tussenarrest:
“3.5. Het hof stelt vast dat partijen geen grief hebben gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de Nederlandse rechter bevoegd is om in deze zaak te beslissen op basis van Nederlands recht. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank. Op de overeenkomst tussen partijen zijn de algemene voorwaarden van Jura van toepassing. Artikel 12 van die voorwaarden bepaalt dat geschillen tussen partijen worden beslecht door de rechtbank, locatie Maastricht op basis van Nederlands recht.
3.5.1.
Het gaat hier om een koopovereenkomst van roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn, terwijl die staten, België en Nederland, partij bij het WKV zijn. Op grond van artikel 1 aanhef en sub a WKV is het WKV op de overeenkomst tussen Jura en Aswebo van toepassing. Een van de uitzonderingen genoemd in de artikelen 2, 3 en 6 WKV doet zich niet voor. Slechts wanneer partijen de toepasselijkheid van het WKV zouden hebben uitgesloten, zou uitsluitend nationaal Nederlands recht van toepassing zijn. Dat hebben zij echter niet gedaan. Dat betekent dat het WKV op de overeenkomst tussen partijen van toepassing is, en dat wanneer een regel van nationaal Nederlands recht strijdig is met het WKV, het WKV voorgaat.
Wel kan bij overeenkomst, inclusief de daarop toepasselijke algemene voorwaarden, van het WKV worden afgeweken. Waar relevant zal het hof daarom in de beoordeling betrekken of en zo ja op welke wijze partijen bij de overeenkomst zijn afgeweken van bepalingen van het WKV, dan wel of een regel van nationaal Nederlands recht van toepassing is omdat het WKV op een onderdeel geen regeling bevat.”
Tweede tussenarrest:
“2.3. Bij (…) tussenarrest heeft het hof onder andere het volgende overwogen.
Over de toepasselijkheid van het WKV
2.3.1. [
Volgt een herhaling van 3.5.1 van het eerste tussenarrest; HR]
(…)
2.4.1.
Het hof verwerpt het betoog in de memorie van Aswebo, kort gezegd, dat het in zijn tussenarrest niet buiten de rechtsstrijd van partijen het WKV ambtshalve had mogen toepassen en dat het een verrassingsbeslissing heeft gegeven. Ingevolge art. 10:2 BW geldt dat de regels van het internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht ambtshalve worden toegepast (art. 25 Rv). Dit brengt mee dat het hof de inhoud van het toe te passen recht uit eigen beweging en onafhankelijk van de standpunten van partijen dient te achterhalen, zoals het hof in het tussenarrest heeft gedaan. Aswebo bestrijdt ook niet dat het WKV in deze zaak van toepassing is. Het gaat om een koopovereenkomst van roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn, terwijl die staten, België en Nederland, partij bij het WKV zijn. Op grond van artikel 1 aanhef en sub a WKV is het WKV op de overeenkomst tussen Jura en Aswebo van toepassing. Het hof ziet geen aanleiding om terug te komen van deze eindbeslissingen in het tussenarrest, noch om Aswebo in de gelegenheid te stellen om haar stellingen onder het WKV aan te vullen (…).”
3.1.6
In het licht van de hiervoor in 3.1.4 weergegeven uitleg van het vonnis van de rechtbank dat zij toepassing heeft gegeven aan het Nederlandse recht met uitsluiting van het WKV, en gegeven het in cassatie onbestreden oordeel van het hof (in rov. 3.5 van het eerste tussenarrest; zie hiervoor in 3.1.5) “dat partijen geen grief hebben gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de Nederlandse rechter bevoegd is om in deze zaak te beslissen op basis van Nederlands recht”, stond het het hof niet vrij om ambtshalve te beslissen dat het geschil tussen partijen uitsluitend of mede moet worden beslecht aan de hand van het WKV. [5] Bij die stand van zaken had het hof het WKV buiten toepassing moeten laten, zoals onderdeel 1.1 terecht aanvoert.
3.1.7
Nu onderdeel 1.1 doel treft, behoeven de klachten van de onderdelen 1.2 en 1.3 geen behandeling.
3.2.1
Onderdeel 2.1 keert zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.11.2 van het eerste tussenarrest) over het beroep van Aswebo op dwaling (art. 6:228 BW in verbinding met art. 6:230 lid 2 BW) voor zover dat beroep berust op de stelling dat Aswebo bij het aangaan van de overeenkomst met Jura ervan is uitgegaan dat Jura de lijngoten tijdig zou leveren – dat wil zeggen: dat in week 25/26 tussen 5 en 6 kilometer lijngoten op het werk aanwezig zouden zijn – terwijl die veronderstelling onjuist is gebleken. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 6:228 BW.
3.2.2
In de bestreden rov. 3.11.2 heeft het hof als volgt overwogen.
“Wat betreft de stelling van Aswebo dat zij heeft gedwaald door de mededeling van Jura op 27 februari 2015 dat de producten op een bepaald tijdstip zouden zijn geleverd, terwijl dat niet het geval bleek te zijn, geldt dat deze omstandigheid niet is aan te merken als een verkeerde voorstelling van zaken van de eigenschappen van de te leveren producten, waarop artikel 6:228 BW ziet. Aswebo stelt dat zij een mededeling van Jura op een bepaalde wijze, en anders dan Jura, heeft opgevat. Dat is een geval van oneigenlijke dwaling, waarop artikel 6:228 BW niet ziet. Deze stellingname is als zodanig onvoldoende onderbouwd om een beroep op artikel 6:230 lid 2 BW op te baseren.”
3.2.3
De hiervoor in 3.2.1 bedoelde klacht slaagt. Anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, ziet het in art. 6:228 lid 1, aanhef, BW gestelde vereiste dat de overeenkomst niet zou zijn gesloten bij “een juiste voorstelling van zaken” niet slechts op de voorstelling die een partij heeft ten aanzien van de eigenschappen van de volgens de overeenkomst te leveren zaak zelf, maar kan dat vereiste ook zien op de voorstelling die een partij heeft ten aanzien van andere uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen, zoals de bij het sluiten van de overeenkomst bestaande (on)mogelijkheid van de wederpartij om te voldoen aan haar verplichting om de zaak tijdig te leveren.
3.2.4
De overige klachten van onderdeel 2.1 behoeven geen behandeling.
3.3
De klachten van de onderdelen 2.2 en 3 kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de arresten van het gerechtshof ʼs-Hertogenbosch van 30 juni 2020, 15 juni 2021 en 9 november 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Jura in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aswebo begroot op € 957,27 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Jura deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
24 februari 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof ʼs-Hertogenbosch 30 juni 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1977.
2.Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, Wenen, 11 april 1980, Trb. 1981, 184, en 1986, 61.
3.Gerechtshof ʼs-Hertogenbosch 15 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1805.
4.Gerechtshof ʼs-Hertogenbosch 9 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3345.
5.Vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200, rov. 3.2.3.