ECLI:NL:GHARL:2023:2891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.302.639
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of verkooponderhandelingen hebben geleid tot een koop- of rompovereenkomst en de gevolgen van afgebroken onderhandelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van UTB Group B.V. tegen de afwijzing van haar vorderingen door de rechtbank Gelderland. UTB stelt dat er een koop- of rompovereenkomst tot stand is gekomen met Reesink, maar het hof oordeelt dat er geen perfecte overeenkomst is gesloten. De onderhandelingen, die in 2017 zijn gestart, betroffen de verkoop van onroerende zaken en aandelen in Reesink Staal B.V. De partijen hebben verschillende Term Sheets uitgewisseld, maar deze waren niet ondertekend en sloten niet op elkaar aan. Het hof concludeert dat er geen mondelinge wilsovereenstemming is bereikt op 15 december 2017, zoals UTB stelt. De verklaringen van de betrokken partijen zijn tegenstrijdig en er zijn te veel onduidelijkheden over de voorwaarden van de overeenkomst. Het hof oordeelt dat UTB niet mocht vertrouwen op een overeenkomst, gezien de vele openstaande punten en de tijdsdruk die Reesink ervoer. Daarnaast wordt vastgesteld dat Reesink de onderhandelingen heeft afgebroken, maar dat dit niet leidt tot aansprakelijkheid. UTB vordert schadevergoeding voor het positief contractsbelang, maar het hof wijst deze vordering af, omdat er geen basis is voor het vertrouwen dat een overeenkomst zou worden gesloten. De vorderingen van UTB worden afgewezen en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.302.639
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 376910)
arrest van 4 april 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UTB Group B.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: UTB,
advocaat: mr. J.J. Bijkerk,
tegen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1
Royal Reesink B.V.(als rechtsopvolgster van Reesink Equipment B.V.) en
2
Reesink Industries B.V.,
beide gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna tezamen: Reesink,
advocaat: mr. L.E.J. Korsten.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 juni 2022 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het, aan partijen in afschrift verstrekte, proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 januari 2023;
- de spreekaantekeningen namens UTB;
- de spreekaantekeningen namens Reesink.
Reesink heeft nog bij brief van haar advocaat van 17 februari 2023 een reactie gestuurd op het proces-verbaal. De reactie leidt er niet toe dat het proces-verbaal moet worden aangevuld en leidt niet tot een andere beslissing van de zaak. De reactie is aan het procesdossier toegevoegd.
1.3
Vervolgens hebben partijen op de door UTB voor de mondelinge behandeling aan het hof overgelegde processtukken arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
UTB had eerder bij brief van 29 april 2022 “voorwaardelijk” bezwaar gemaakt tegen de omvang van de memorie van antwoord, die volgens haar met 46 extra pagina’s aan producties de maximaal toegestane lengte overschrijdt. Na een reactie namens Reesink bij rolbericht van 2 mei 2022 heeft de rolraadsheer bij rolbeslissing (tussenarrest) van 2 mei 2022 dat bezwaar afgewezen met de volgende motivering:
het gaat bij deze producties om delen van de conclusie van antwoord die al onderdeel uitmaken van het dossier; door daarnaar te verwijzen (en die delen voor het gemak als productie toe te voegen) overschrijdt Reesink niet de maximum omvang van het processtuk als bedoeld in artikel 2.11 LPR; overigens is de toevoeging als productie overbodig, maar dit maakt het bezwaar nog niet gegrond.
Op de mondelinge behandeling heeft UTB haar bezwaar herhaald, waarop Reesink heeft gereageerd. Het hof ziet geen aanleiding om van de rolbeslissing van de rolraadsheer terug te komen.

2.De voorgeschiedenis

waar deze zaak over gaat
2.1
Het gaat hier over de vraag of de verkooponderhandelingen tussen partijen primair hebben geleid tot een koop- dan wel rompovereenkomst en subsidiair door Reesink schadeplichtig zijn afgebroken.
wat voorafging
2.2
In het najaar van 2017 wilde Reesink, met bijstand van adviseur [naam1] , met spoed twee onroerende zaken (Stampersgat en Zutphen) en alle aandelen in Reesink Staal (B.V.) verkopen [1] . Daarover is zij in gesprek geraakt met UTB, bijgestaan door adviseur [naam2] . Op 4 december 2017 heeft Reesink een eerste Term Sheet aan UTB gestuurd [2] . Op 11 december 2017 heeft UTB een eigen (tweede) Term Sheet aan Reesink gestuurd [3] . Naar aanleiding daarvan hebben besprekingen plaatsgevonden, op 12 december 2017 tussen UTB’s DEA [naam3] en [naam2] met Reesinks CEO [naam4] en CFO [naam5] en op 15 december 2017 nog eens tussen [naam3] en [naam4] alleen. Per e-mail van 19 december 2017 heeft Reesink aan UTB een derde Term Sheet gestuurd [4] . Na enkele contacten tussen [naam2] en [naam4] heeft deze laatste per e-mail van 22 december 2017 aan UTB en [naam2] bericht dat er op basis van de derde Term Sheet nog geen overeenstemming was en geopperd dat het wellicht goed zou zijn om in het nieuwe jaar nog een keer te spreken [5] . Vervolgens heeft [naam4] per e-mail van 3 januari 2018 aan UTB bericht dat de raad van commissarissen had aangegeven eerst alle opties nog eens tegen het licht te willen houden [6] . Daarop heeft UTB diezelfde dag teruggemaild dat partijen tijdens hun bijeenkomst van 15 december 2017 (mondeling) een overeenkomst hebben gesloten [7] .
de vorderingen
2.3
Na aansprakelijkstelling van Reesink per e-mail van 15 januari 2018 [8] en ontbinding van de gestelde overeenkomst per e-mail van 15 september 2020 [9] heeft UTB een voorlopig getuigenverhoor gehouden [10] en ten slotte, naast verklaringen voor recht, schadevergoeding gevorderd wegens primair (de ontbinding van de ) gestelde koop- of rompovereenkomst en subsidiair door Reesink afgebroken onderhandelingen.
het vonnis
2.4
Na verweer en een mondelinge behandeling [11] heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen in haar vonnis van 30 juni 2021 [12] , waarvan zij de proceskostenbeslissing heeft gecorrigeerd bij vonnis van 15 september 2021.
het hoger beroep van UTB
2.5
Tegen die afwijzing richt UTB haar hoger beroep. Daarbij heeft zij haar vorderingen met name uitgebreid met een verklaring voor recht dat [naam4] als statutair bestuurder van Reesink drie verklaringen in strijd met de waarheid heeft afgelegd, wat in zijn derde verklaring (van 5 december 2018 als getuige) kwalificeert als meineed.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

de achtergrond van partijen in de onderhandelingen
3.1
Bij de uitleg van hetgeen partijen over en weer in de onderhandelingen hebben verklaard komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg daarvan, maar ook op de betekenis die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan hun verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen zij behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht [13] . Het gaat dus om de tekst en de taalkundige uitleg en verdere context waarin zij hebben verklaard.
3.2
UTB was (en is) een financiële holding die zich bezighoudt met overnames. [naam3] was enig aandeelhouder van UTB. Zij werd bijgestaan door haar adviseur [naam2] . [naam4] was bestuurder van Reesink. Zij was in 2017 een kort tevoren van de beurs gehaalde vennootschap en liet zich in het verkoopproces bijstaan door [naam1] . Kan de verkoop van onroerende goederen nog relatief eenvoudig zijn (in dit geval niet wat betreft het onroerend goed Stampersgat), dit geldt in ieder geval niet voor een verkoop van alle aandelen in een vennootschap (zoals Reesink Staal) die uit een concern moet worden ontvlecht.
3.3
De rechtsverhouding van de onderhandelende partijen is onderworpen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid [14] . Partijen zijn verplicht hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen [15] . Dit betreft in de eerste plaats de procedurele aspecten van het onderhandelen. Over die procedurele aspecten kunnen partijen een contractuele regeling sluiten. Wat hebben zij hier gedaan?
de procedurele aspecten van de onderhandelingen
3.4
Op initiatief van Reesink hebben partijen de voortgang van hun onderhandelingen willen vastleggen in Term Sheets, die, aldus hun tekst onder
“Vervallen Term Sheet”, de precontractuele verhouding tussen partijen moesten belichamen gedurende de periode vanaf de ondertekening ervan tot een in de Term Sheets bepaalde datum. In de tussenliggende periode zou de transactiedocumentatie voor de koop worden opgesteld. Hoewel aan het begrip Term Sheet geen vastomlijnde juridische betekenis toekomt, was de ook voor UTB onmiskenbare strekking ervan om duidelijkheid te scheppen over (het proces en de stand van) de onderhandelingen en de daarin bereikte resultaten. De drie achtereenvolgens over en weer uitgewisselde Term Sheets voorzagen alle in ondertekening door partijen, maar zijn geen van alle ondertekend. Aldus fungeerde elke Term Sheet in feite alleen maar als vastlegging van het schriftelijk aanbod van de partij van wie deze versie afkomstig was.
3.5
Naast voorstellen over de materiële aspecten van de te zijner tijd te sluiten transactie (bijvoorbeeld koopobjecten en -prijzen, waarover verderop meer), bevatten de Term Sheets ook voorstellen over de onderhandelingsfase zelf. Zo hielden de Term Sheets bepalingen in over de einddatum van elke Term Sheet, exclusiviteit, de planning van de stappen om tot een transactie te komen en die af te ronden, zoals het due diligence onderzoek, effectieve datum, ondertekeningsdatum van de transactiedocumenten en closing (tenuitvoerlegging van de transactie door levering).
3.6
Maar op deze punten sloten de Term Sheets niet op elkaar aan.
Als eind-/vervaldatum van de Term Sheet vermeldde de eerste 22 december 2017, de tweede 1 februari 2018 en de derde 12 januari 2018.
Over exclusiviteit verklaarde de eerste Term Sheet niets, de tweede hield wel exclusiviteit in en de derde bepaalde dat geen sprake was van exclusiviteit voor de duur van het financieringsvoorbehoud.
Ten aanzien van het due diligence onderzoek vermeldden de eerste en derde Term Sheet dat dit reeds was uitgevoerd en daaruit geen materiële zaken naar voren waren gekomen, terwijl de tweede Term Sheet inhield dat UTB wel enige documentatie had ingezien maar het due diligence onderzoek nog moest laten uitvoeren.
Wat betreft de effectieve datum verlangden de eerste en derde Term Sheets telkens 31 december 2017, terwijl de tweede Term Sheet de datum ervan openliet.
Over de ondertekeningsdatum van de transactiedocumenten vermeldde de eerste Term Sheet 22 december 2017, liet de tweede de datum open en vermeldde de derde 12 januari 2018.
Op het punt van de closing noemde de eerste Term Sheet uiterlijk 19 januari 2018, liet de tweede de datum open en bepaalde de derde 31 januari 2018. De in de drie Term Sheets opgenomen indicatieve tijdschema’s voorzien in verschillende stappen: ondertekening van de Term Sheet, onderhandeling over de transactiedocumentatie en ondertekening van de transactiedocumentatie. Over die te onderscheiden stappen waren partijen het kennelijk eens, maar in de tweede Term Sheet is het tijdschema niet ingevuld, terwijl in de eerste en de derde Term Sheets steeds een periode van ongeveer drie weken is voorzien tussen de ondertekeningsmomenten.
3.7
Dit alles betekent dat partijen in de loop van hun onderhandelingen geen overeenstemming op papier (de gewisselde Term Sheets) hebben gezet en/of bereikt over de procedurele aspecten ervan, afgezien van de verschillende te onderscheiden stappen van het tijdschema.
de inhoudelijke aspecten; mondelinge wilsovereenstemming over de koop op 15 december 2017?
3.8
De vraag is nu of [naam3] en [naam4] op 15 december 2017 (tussen de tweede en derde Term Sheet in) mondeling wilsovereenstemming over (de materiële aspecten van) de transactie hebben bereikt (zoals UTB heeft gesteld en Reesink betwist).
3.9
Volgens de eerste en tweede Term Sheet waren partijen het al wel eens over de koopprijs voor de onroerende goederen Stampersgat (€ 500.000) en Zutphen (€ 3.000.000) en voor de aandelen in Reesink Staal (€ 1.625.000 waarbij Reesink Staal haar verplichtingen onder de cashpool moest aflossen, waartoe UTB haar zo nodig in staat moest stellen), zij het dat UTB in de tweede Term Sheet een opschortende voorwaarde had opgenomen van een bevredigende uitkomst van haar onderzoek naar (onder meer) de staat van de (asbest-) vervuiling van het onroerend goed Stampersgat. Verder bevatte de tweede Term Sheet, en dat was nieuw, nog enkele opschortende voorwaarden en een ontbindende voorwaarde (van financiering). Volgens de, qua datering (12 of 15 december 2017) wat wisselende, verklaringen/standpunten van [naam3] had zijn adviseur [naam2] die voorwaarden op eigen initiatief in de tweede Term Sheet gezet, vond [naam3] deze zelf niet belangrijk en heeft hij deze op de mondelinge bespreking van 12 (of 15) december 2017 uitdrukkelijk laten vallen, waarna alleen nog het probleem van de asbestverontreiniging van het onroerend goed Stampersgat resteerde, waarover hij op 15 december 2017 met [naam4] overeenstemming heeft bereikt.
3.1
In zijn beëdigde notariële verklaring van 4 juni 2021 [16] heeft [naam3] daarover verklaard:
“Ik heb in dat gesprek op 15 december 2017 aangegeven de asbestverontreiniging te accepteren als de gemeente schriftelijk bevestigde dat werd ingestemd met het aanbrengen van folie en een afdeklaag. De heer [naam4] was het daarmee eens en wij spraken af dat hij snel contact zou opnemen met de gemeente om die schriftelijke bevestiging te krijgen. Het ging volgens de heer [naam4] om een formaliteit. (…) De levering van Stampersgat zou worden opgeschort tot de schriftelijke bevestiging van de gemeente was ontvangen. De heer [naam4] en ik gingen er allebei vanuit dat die bevestiging snel van de gemeente snel zou worden ontvangen en de levering zou kunnen plaatsvinden vóór 31 januari 2018. Wij spraken voor de zekerheid af dat indien die bevestiging van de gemeente niet vóór 31 december 2018 zou zijn ontvangen, nader overleg door ons zou worden gepleegd, maar zoals gezegd: we gingen er allebei vanuit dat het slechts om een formaliteit ging en we die verklaring snel zouden krijgen. De heer [naam4] en ik bespraken nog kort de overige punten van de termsheet en waren verheugd dat we eruit waren en spraken af dat de heer [naam4] de gemaakte afspraken zou vastleggen in de finale term sheet, die ik hierna aanduid (…) als term sheet 3. Wij hebben elkaar na afloop van het gesprek gefeliciteerd en de overeenstemming bezegeld met een handdruk, waarbij de heer [naam4] nog de woorden uitsprak: 'een man een man een woord een woord' (…).
(…)
Ik heb zelfs nog aan het einde van het gesprek met de heer [naam4] mijn advocaat, de heer Bijkerk, gebeld en hem verslag gedaan van de bereikte overeenstemming, waaronder de getroffen regeling inzake Stampersgat. [naam4] luisterde toen mee tijdens dat telefoongesprek met de heer Bijkerk.”
3.11
Deze verklaring van [naam3] vindt enige steun in de e-mailverklaring van zijn advocaat mr. Bijkerk van 9 januari 2018 [17] , die onder meer inhoudt:
“Conform uw verzoek bevestig ik u door deze ons telefoongesprek inzake Stampersgat op 15 december 2017. Op het moment dat wij telefonisch contact hadden was u in bespreking met de heer [naam4] van Reesink, die - zo gaf u toen aan - tegenover u zat.
U deelde mij toen mede dat u met de heer [naam4] overeenstemming had bereikt inzake een transactie, waarvan onderdeel uit maakt de aankoop van percelen grond met opstallen te Stampersgat (…).
U gaf tijdens ons telefoongesprek aan dat u met de heer [naam4] inzake Stampersgat heeft afgesproken dat de koopsom voor de hiervoor bedoelde percelen grond met opstallen werd bepaald op € 1.825.000,-- kosten koper en de levering van de percelen grond met opstallen zou plaatsvinden per uiterlijk 31 december 2018 onder de voorwaarde dat het bevoegd gezag voordien zou hebben ingestemd met het aanbrengen van een betonnen afdeklaag ter "sanering" van een aanwezige bodemverontreiniging.
Op mijn vraag wat u met de heer [naam4] heeft afgesproken voor het geval het bevoegd gezag geen medewerking zou verlenen danwel in een eventuele bestuursrechtelijke procedure derden met succes tegen een dergelijk besluit van het bevoegd gezag zouden ageren, antwoordde u dat met de heer [naam4] is afgesproken dat partijen dan in nader overleg zouden treden.”
3.12
Op de mondelinge behandeling geconfronteerd met het gegeven dat deze beide schriftelijke verklaringen niet op tegenspraak zijn afgelegd, heeft UTB getuigenbewijs aangeboden door het horen van [naam3] en mr. Bijkerk. Dat is echter niet nodig omdat het hof wel wil aannemen dat zij, ook in confrontaties, zullen verklaren conform hun eerdere schriftelijke verklaringen.
3.13
Daartegenover staat de getuigenverklaring van [naam4] in het voorlopig getuigenverhoor van 5 december 2018:
“(…) we (zijn) er niet uit (…) gekomen. Er waren meerdere issues maar Stampersgat was daarvan het grootste probleem. Er was sprake van een vervuiling en een uitgestelde koopprijs daardoor. (…) Meer in het bijzonder er was sprake van een asbestvervuiling die moest worden afgedekt waarover overleg moest plaatsvinden met de gemeente. Het was uiteindelijk niet geheel duidelijk hoe dit zou aflopen waardoor een open einde ontstond en
dat wilde Reesink niet. (…) Nee er was geen overeenkomst, er was niets getekend. Naar mijn oordeel zou het proces zijn geweest te onderhandelen over een LOI en na ondertekening daarvan over een nadere koopovereenkomst. Uit de LOI zijn we al niet gekomen. (…) Over de totaalprijs hadden wij overeenstemming maar die was wel afhankelijk van het wel dan niet leveren van Stampersgat. Met name indien Stampersgat niet zou worden geleverd zou dit van invloed zijn op de prijs. (…)
Ik herinner mij dat het gesprek(van 15 december 2017, hof)
heeft plaatsgevonden op onze vestiging in De Meern. Daarbij was de heer [naam3] aanwezig. Ik kan mij herinneren dat tijdens dit gesprek de heer [naam3] belde met mr. Bijkerk. Dat telefoongesprek ging over twee onderwerpen, het afdekken van de grond en opslag op het buitenterrein. Het telefoongesprek ging er over of de gemeente akkoord zou kunnen gaan met het voorstel van UTB waarmee Reesink het eens was. (…)U vraagt mij of ik kan bevestigen dat is afgesproken dat de gehele deal zou worden afgewikkeld behoudens de problematiek van Stampersgat. We hebben in de periode van 18 tot 22 december 2017 juist onderhandeld over de uitgestelde betaling en de voorwaarden
daarvan met betrekking tot Stampersgat. Daar zijn we niet uitgekomen. (…)
U vraagt mij of ik aan de heer [naam2] heb gezegd dat wij de termsheet op 19 december 2017 hebben gewijzigd ten opzichte van hetgeen op 15 december 2017 was afgesproken. Nee dat heb ik niet gezegd. (…)”.
3.14
Per e-mail van 19 december 2017 [18] heeft [naam4] aan [naam3] een aangepaste Term Sheet (de derde) gezonden en in die e-mail onder meer bericht:
“Zoals door [naam5]aan [naam2]gecommuniceerd, hebben we als uitgangspunt onze versie van termsheet d.d. 4 december(de eerste Term Sheet, hof)
gebruikt. Bij het opstellen van de termsheet zijn we er vanuit gegaan dat jullie het (HR) onderzoek hebben afgerond.
Conform jouw verzoek hebben we een separate regeling voor Stampersgat opgenomen met een uitgestelde koopprijs. Ter voorkoming van onduidelijkheid wil ik benadrukken dat we alleen bereid zijn om afspraken te maken over een totale deal, derhalve zijn de verkoop van Reesink Staal B.V., het OG in Zutphen en het OG in Stampersgat onlosmakelijk aan elkaar verbonden en hebben we overeenstemming over een koopprijs van EUR 5.125.000.
Teneinde tot een afronding te komen zijn we bereid om de grond aan de Estlandsestraat 4 te Zutphen mee te verkopen.”
3.15
De door [naam5] na overleg met [naam4] opgestelde derde Term Sheet (gevoegd bij die e-mail van 19 december 2017) vermeldt over het onroerend goed Stampersgat:
“Als onlosmakelijk onderdeel van de Transactie wordt het onroerend goed gelegen aan de Fabrieksstraat 13 te Stampersgat (…) hetgeen met een voorlopige huurovereenkomst is verhuurd (…) bij Closing overgedragen aan Koper voor een koopsom van EUR 1.825.000 kosten koper ("Onroerend Goed Stampersgat").
De koopprijs voor het Onroerend Goed Stampersgat zal op Closing worden omgezet
in een Verkopers lening tot en met 31 december 2018 (de "Verkopers Lening "). Als zekerheid voor de Verkopers Lening zal een hypotheekrecht worden gevestigd op het Onroerend Goed Stampersgat alsmede zal een garantstelling vanuit UTB Groep B.V. worden verstrekt (.)
De Koper is bekend met de vigerende bestemmingsplannen en de vervuiling van het onroerend goed in Stampersgat en verklaart hierbij dat dit geen belemmering vormt voor het voltooien van de beoogde transactie. Met dien verstande dat de Transactie Documentatie een bepaling zal bevatten dat Koper gerechtigd is het onroerend goed gelegen aan de Fabrieksstraat 13 te Stampersgat binnen 12 maanden na Closing terug te leveren voor een koopprijs van EUR 1.000.000 kosten koper (te verrekenen met de Verkopers lening) indien Koper schriftelijk en gemotiveerd aantoont dat het afdekken van de in de grond aanwezige asbest door middel van een afdeklaag niet tot een voor de bevoegde instanties acceptabele oplossing leidt. In dat geval zal de Koopprijs voor de Aandelen(in Reesink Staal, hof)
met EUR 825.000 worden verhoogd, welk bedrag per direct opeisbaar wordt op het moment van terug levering van het Onroerend Goed Stampersgat.”
3.16
Dan zijn er nog de (door de secondanten aan weerszijden afgelegde) beëdigde notariële verklaring van [naam2] van 4 juni 2021 [19] en getuigenverklaring van [naam5] in het voorlopig getuigenverhoor van 20 november 2019. Geen van beiden heeft de bespreking tussen [naam3] en [naam4] van 15 december 2017 zelf bijgewoond en beiden hebben de informatie daarover slechts van horen zeggen, [naam2] van [naam3] en [naam5] van [naam4] , wier verklaringen zij, eveneens tegengesteld, ondersteunen.
3.17
De lezing van UTB komt er op neer dat de benodigde schriftelijke instemming van de gemeente met het aanbrengen van folie en een afdeklaag op het onroerend goed Stampersgat snel zou afkomen en dat de levering daarvan dan zou kunnen plaatsvinden vóór 31 januari 2018, maar dat partijen voor de zekerheid hebben afgesproken dat, indien die instemming niet vóór 31 december 2018 zou zijn ontvangen, nader overleg zou volgen. [naam3] mag hier, zoals hij zelf zegt als handelsman die tientallen bedrijven en fabrieken heeft overgenomen, optimistisch in hebben gestaan, maar dit nam niet weg dat er dan pas laat alsnog een open einde zou (kunnen) ontstaan als de gemeente niet zou instemmen. Reesink was daar aanmerkelijk minder positief over, zoals [naam4] heeft getuigd:
“Meer in het bijzonder er was sprake van een asbestvervuiling die moest worden afgedekt waarover overleg moest plaatsvinden met de gemeente. Het was uiteindelijk niet geheel duidelijk hoe dit zou aflopen waardoor een open einde ontstond en dat wilde Reesink niet.”
Reesink, die spoed nastreefde, wilde de
“wat als”-situatie, die in de optiek van UTB maar liefst nog een vol jaar (tot 31 december 2018) zou kunnen duren, tevoren regelen en niet openlaten.
3.18
Partijen hebben, aldus de verklaring van [naam3] , afgesproken dat [naam4] de gemaakte afspraken zou vastleggen in een finale term sheet. Dit was in overeenstemming met het (door Reesink aangedragen en door UTB aanvaarde) uitgangspunt om de procedurele aspecten van de onderhandelingen en de daarin bereikte resultaten vast te leggen in opvolgende Term Sheets. Een en ander maakt al onwaarschijnlijk – en UTB behoorde redelijkerwijs te begrijpen – dat Reesink bereid zou zijn zich definitief vast te leggen op een uitsluitend, noodgedwongen globale, mondelinge afspraak. Die onwaarschijnlijkheid volgt ook uit het feit dat met zo’n louter mondelinge (niet juridisch sluitend uitgewerkte) afspraak zonder ruggespraak met de tot dan toe steeds actief betrokken adviseurs, zou worden afgeweken van de afspraken die in de opvolgende Term Sheets (en aldus kennelijk door beide partijen onderschreven) procedurele afspraken waren vastgelegd, waaronder de in de verschillende Term Sheets onderscheiden stappen van het indicatieve tijdschema, te weten de ondertekening van de Term Sheet en verdere onderhandeling over de transactiedocumentatie. Zelfs als zou worden aangenomen dat [naam3] en [naam4] het erover eens waren dat de instemming van de gemeente met het afdekken van de verontreiniging snel zou afkomen, en [naam3] daarmee meende dat de deal rond was, dan nog betekent dat redelijkerwijs nog steeds geen volledige overeenstemming over een uitgewerkte transactie, ook niet op het punt van Stampersgat.
3.19
De bewijslast van de stelling dat een koop- of rompovereenkomst is gesloten, rust op UTB, die zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan [20] . De verklaring van [naam3] levert geen bewijs in het voordeel van UTB op, tenzij diens verklaring strekt tot aanvulling van onvolledig bewijs [21] . Vanwege de tegengestelde verklaringen oordeelt het hof niet, met een redelijke mate van zekerheid [22] , bewezen dat partijen op 15 december 2017 mondeling overeenstemming hebben bereikt over het onroerend goed Stampersgat en daarmee over de essentialia van de totaaldeal. [naam3] had redelijkerwijs behoren te begrijpen dat een grotere, net van de beurs gehaalde, onderneming als Reesink, met een omzet van € 700 à € 800 miljoen [23] en een general counsel op de achtergrond, niet zo eenvoudig als hij (als enig aandeelhouder van UTB) zou kunnen en willen instemmen met hetgeen mondeling tussen hen was besproken, maar dat zij nog steeds, overeenkomstig het uitgangspunt, behoefte had aan vastlegging in een volgende Term Sheet, die dan nog door beide partijen moest worden ondertekend, waarna de transactiedocumentatie moest worden uitonderhandeld en ondertekend. Partijen spraken dan ook af, aldus de verklaring van [naam3] , dat [naam4] de gemaakte afspraken zou vastleggen in de finale Term Sheet. De door Reesink met een grondige regeling voorgestane uitwerking van het transactiedeel Stampersgat, opgenomen in de derde Term Sheet, bleek echter enorm af te wijken van de voorstelling die UTB zich van de afspraken op dat punt had gemaakt.
3.2
Hier komt nog bij dat de stelling van UTB dat een koop- of rompovereenkomst tot stand is gekomen, mede berust op [naam3] in rov. 3.10 genoemde verklaring dat hij de in de tweede Term Sheet nieuw opgenomen voorwaarden bij de bespreking van 12 of 15 december 2017 heeft laten vallen. Zonder het opgeven van die voorwaarden zou er immers nog geen definitieve overeenstemming zijn. Dat UTB die voorwaarden inderdaad heeft laten vallen, heeft Reesink gemotiveerd betwist. UTB heeft bewijs willen bijbrengen door [naam3] verklaring en de verklaring van zijn secondant [naam2] .
Het hof oordeelt dat niet met redelijke mate van zekerheid is komen vast te staan dat UTB die voorwaarden heeft laten vallen. Het feit dat Reesink de voorwaarde over financiering heeft opgenomen in de derde Term Sheet van 19 december 2017 maakt onwaarschijnlijk dat UTB deze juist daarvóór zou hebben laten vallen. [naam3] heeft verklaard dat het handhaven van het financieringsvoorbehoud in de derde Term Sheet een vergissing was en [naam2] heeft verklaard dat hij met [naam4] heeft besproken dat UTB ervan heeft afgezien, maar deze verklaringen vinden geen steun in de correspondentie over dit onderwerp, terwijl onaannemelijk is dat Reesink het financieringsvoorbehoud, dat immers UTB’s belang diende, in de derde Term Sheet heeft opgenomen als UTB het uitdrukkelijk zou hebben laten vallen.
3.21
Ook wat na de e-mail van 19 december 2017 met de derde Term Sheet is voorgevallen brengt het bewijs van enige overeenkomst niet dichterbij. Allereerst valt op dat [naam3] toen stil bleef en niet al meteen of binnen enkele dagen na de afwijkende derde Term Sheet van 19 december 2017 - een op de mondelinge behandeling besproken “bommetje” - [naam4] heeft aangesproken op zijn, [naam3] , overtuiging dat partijen eerder al mondeling wilsovereenstemming hadden bereikt en dat de derde Term Sheet daarmee niet strookte. Dit heeft, over de feestdagen heen, nog geduurd tot 3 januari 2018, toen hij aan [naam4] heeft gemaild dat partijen een overeenkomst hadden, een totale deal [24] .
3.22
Intussen was [naam2] voor UTB in actie gekomen. Uit het bestreden vonnis neemt het hof voor deze periode de volgende vaststaande feiten over.
3.8. (…)
De adviseur van UTB, [naam2] , heeft op 20 december 2017 per whatsapp aan [naam4] gevraagd of hij naar Apeldoorn kan komen waarop [naam4] op 21 december 2017 heeft laten weten dat hij nog geen creatieve oplossing heeft gevonden die zowel voor UTB als voor Reesink acceptabel is.
3.9.
De adviseur van UTB heeft per e-mail van 21 december 2017 een lijstje van gegevens gestuurd ‘die we graag zouden ontvangen om alles gereed te maken.’ Daarbij gaat het om statuten en financiële gegevens van Reesink Staal maar ook om huurovereenkomsten
die zien op het OG Zutphen.
3.10.
Op 22 december 2017 heeft [naam4] laten weten dat er op basis van de
voorliggende Term Sheet (de derde) helaas geen overeenstemming is en dat dit met name
vast zit op de regeling rondom Stampersgat. Het voorstel van [naam4] is om in het
nieuwe jaar nog een keer te spreken om te kijken of er alsnog een oplossing is en
overeenstemming kan komen. Van de zijde van UTB is niet gereageerd op die e-mail,
waarna [naam4] op 3 januari 2018 aan UTB heeft laten weten dat, nu de beoogde
deal niet tot stand is gekomen, de Raad van Commissarissen heeft aangegeven eerst alle
opties nog eens tegen het licht te willen houden. (…).
Na de e-mail van [naam3] van 3 januari 2018 heeft [naam4] per e-mail van 5 januari 2018 aan [naam3] onder meer bericht [25] :
“Op 15 december hebben wij elkaar gesproken in De Meern. Ook daar leek het alsof we eruit zouden kunnen komen. Belangrijk onderwerp van discussie was toen nog de positie van Stampersgat. Dat was zowel voor jou als voor ons een essentieel onderdeel van de deal. Er is toen met je advocaat gebeld inzake een mogelijke oplossing van het afdekken met betonplaten.
Na dat gesprek van vrijdag 15 december hebben we maandag 18 december nog telefonisch contact gehad en heb ik op 19 december 10.45 een email gestuurd met als bijlage een aangepaste term sheet.
Ook die termsheet gaf weer aanleiding tot (her)onderhandeling, dit maal tussen [naam2]en mij, waarbij er uiteindelijk geen oplossing is gevonden die heeft geleid tot overeenstemming en een getekende term sheet. Dat heb ik in mijn email van vrijdag 22 december 14.59 uur, ditmaal gericht aan jou en [naam2] , expliciet bevestigd en uitdrukkelijk aangegeven dat er geen overeenstemming was. Daarop is geen reactie meer gekomen.
Omdat inmiddels 31 december was verstreken en er geen overeenkomst was, is voor ons de situatie weer open. De aantrekkelijkheid van een overeenkomst met jullie die afgerond zou kunnen zijn voor 31 december was niet gerealiseerd. Inmiddels hebben wij met onze RvC overleg gehad en men is teleurgesteld dat er voor het einde van het jaar geen getekende termsheet was. Men heeft ons nadrukkelijk gevraagd om alle opties nogmaals in kaart te brengen.”
3.23
Ook hier staan de verklaringen van [naam2] en [naam4] lijnrecht tegenover elkaar.
Door gebrek aan een (in een Term Sheet vastgelegde) mondelinge overeenstemming over de kwestie wat partijen bij het uitblijven van gemeentelijke instemming aan moesten met het onroerend goed Stampersgat hebben partijen geen perfecte koopovereenkomst tot stand gebracht. Dit geldt temeer nu partijen het ook nog niet eens waren over diverse niet onbelangrijke kwesties zoals de ontvlechting van Reesink Staal, het gebruik van de merknaam en logo’s van Reesink, het personeel, een due diligence onderzoek alsmede de garanties en vrijwaringen die in de transactiedocumentatie zouden worden opgenomen.
Partijen hebben al met al geen overeenstemming bereikt over de koop.
ook geen rompovereenkomst
3.24
Ook op een rompovereenkomst mocht UTB niet vertrouwen nu partijen het maar niet eens konden worden over één van de drie wezenlijke hoofdpunten die onlosmakelijk verbonden waren, namelijk het onroerend goed Stampersgat, en verder onderhandelen wegens de tijdsdruk steeds verder buiten beeld raakte [26] . Er is geen rompovereenkomst gesloten.
door Reesink afgebroken onderhandelingen; gevolgen?
3.25
Uit het feitenverloop vanaf 19 december 2017 komt wel naar voren dat [naam4] sedertdien in de onderhandelingen meer ruimte voor Reesink is gaan creëren. Ook vanwege zijn, al dan niet correct weergegeven, beroep op de raad van commissarissen lijkt het allemaal wel enigszins op terug onderhandelen. Op UTB kan dit niet helemaal vreemd zijn overgekomen omdat zij tevoren wist dat Reesink (in verband met haar jaarcijfers voor de bank) nog met spoed in 2017 een afslanking wilde realiseren. Het hof wil er veronderstellenderwijs van uitgaan dat Reesink de onderhandelingen de facto heeft afgebroken. Dit roept de vraag op of en zo ja welke gevolgen dit heeft.
3.26
Uit de drie Term Sheets blijkt niet dat de onderhandelende partijen voor zo’n geval een afspraak hebben gemaakt over de gevolgen van het afbreken [27] . De omstandigheid dat Reesink in de derde Term Sheet heeft opgenomen
“Koper is zich bewust dat voor de duur
van het Financieringsvoorbehoud er geen sprake is van exclusiviteit.”betekent niet zonder meer (het tegendeel) dat Reesink na het wegvallen van het financieringsvoorbehoud wel instemde met exclusiviteit.
3.27
In zo’n buitencontractuele situatie geldt nog steeds als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken [28] . De vrijheid om te onderhandelen en om, zonder aansprakelijkheid, de onderhandelingen af te breken, staan hier dus voorop.
3.28
Maar dit uitgangspunt kent als uitzonderingen [29] : tenzij dit afbreken op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.
3.29
In dit geval vordert UTB niet (mede) vergoeding van de gemaakte kosten (het negatief contractsbelang) maar alleen vergoeding van de volgens haar gederfde winst (het positief contractsbelang). Zij wil in de situatie worden gebracht alsof het contract zou zijn gesloten (en Reesink tekortgeschoten). Maar voor vergoeding van het positief contractsbelang bij afgebroken onderhandelingen is geen plaats wanneer de wederpartij van degene die de onderhandelingen afbrak niet erop mocht vertrouwen dat in ieder geval enigerlei contract uit de onderhandelingen zou resulteren. [30]
Dat vertrouwen mocht UTB niet koesteren. Het verloop van de biedingen in de Term Sheets rechtvaardigde dit al niet. Zoals hiervoor (in rov. 3.23) uiteengezet, waren er niet alleen te veel (in de termen van UTB) witte vlekken, die nog nauwkeurig moesten worden geregeld, maar er was vooral het breekpunt van de gemeentelijke instemming in verband met de asbestverontreiniging van het onroerend goed Stampersgat. Partijen onderhandelden bovendien onder de door Reesink uitgeoefende en door UTB ervaren tijdsdruk om de transactie uiterlijk op 31 december 2017, later 12 januari 2018, af te ronden en door het tijdsverloop werd de tijdige ondertekening van de transactiedocumentatie steeds minder realistisch. Toen dit voor Reesink niet meer haalbaar leek, was het dan ook niet verwonderlijk noch verwijtbaar dat zij omzag naar een andere oplossing, nu in de vorm van een management buy-out van Reesink Staal ten gunste van Copiam (Steel Holdings B.V.). Er bestaat daarom al geen grond voor vergoeding van het positief contractsbelang.
De onderhandelingen van partijen hebben niet een stadium bereikt dat vergoeding van positief contractsbelang rechtvaardigde.
schade wegens positief contractsbelang bij afgebroken onderhandelingen en/of bij koop- of rompovereenkomst?
3.3
Reesink Industries (B.V.) heeft volgens een door haar overgelegde [31] overeenkomst van 29 mei 2018 al haar aandelen in Reesink Staal en het onroerend goed Zutphen verkocht aan Copiam tegen een (gezamenlijke) koopprijs van € 5.235.830, waarvan Copiam € 2.000.000 van Reesink Industries heeft geleend tegen marktconforme rente en zekerheden [32] . Deze transactie ligt in tijd zo dicht bij het afbreken van de onderhandelingen dat haar datum gelijk kan worden gesteld met het peilmoment van de schade (1 januari 2018). UTB wil Reesink houden aan de getuigenverklaring van haar CFO [naam5] , waarin deze heeft gesproken over een verkoopprijs van € 6.250.000. Volgens UTB zal het verschil zijn veroorzaakt doordat van de afgesproken koopprijs van € 6.250.000 de onttrekkingen door Reesink aan het vermogen van Reesink Staal, zoals dividenduitkeringen, over de periode tussen 1 januari en 29 mei 2018 zijn afgetrokken; zij biedt daarvan getuigenbewijs aan. Maar op de mondelinge behandeling heeft [naam5] , na raadpleging van de Term Sheet met Copiam van begin februari 2018, uitgelegd dat hij zich in het bedrag van € 6.250.000 had vergist, dat die Term Sheet begon met de koopprijs zoals omschreven in de koopovereenkomst, dat de deal een effectieve datum had van 1 januari 2018 met een locked box, dat er geen dividenden of andere uitkeringen mochten plaatsvinden [33] en dat er ook geen leakage van dien aard is geweest. Tegen deze achtergrond heeft UTB haar betwisting van de verkoopprijs aan Copiam onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof niet aan bewijslevering of andere instructie toekomt.
3.31
UTB bestrijdt de standpunten van Reesink met betrekking tot de schade wat betreft de verkoperslening en het rekening-courantkrediet tegen telkens marktconforme voorwaarden. Volgens Reesink was de transactie met Copiam voor haar minder gunstig doordat zij de koopsom niet meteen ontving maar Copiam deze deels schuldig bleef, wat de hogere verkoopprijs verklaart. Volgens UTB waren de voorwaarden voor de leningen marktconform en dus niet minder gunstig voor Reesink.
Naar het oordeel van het hof zijn dergelijke kredieten echter niet zo maar (zonder meer) op één lijn te stellen met onmiddellijke betaling omdat zij nu eenmaal afhangen van tal van in de toekomst verborgen onzekerheden over de betalingscapaciteit van de schuldenaar, hier Copiam, en om die reden zijn zij minder waard dan onmiddellijke betaling. Zulke onzekerheden hebben zich klaarblijkelijk al enkele jaren later verwezenlijkt doordat Copiam, onweersproken, in zwaar weer was komen te verkeren en sedert het voorjaar van 2020 [34] de rekening-courant schuld niet meer kon voldoen.
3.32
Toen is Reesink, in 2021, bij vaststellingsovereenkomst met Copiam (naast andere partijen) overeengekomen [35] dat deze van haar restantschulden (de verkoperslening van € 2.080.000 inclusief rente plus de uitgestelde cashpoolbetaling van € 256.934,65) uiteindelijk € 550.000 voldeed tegen finale kwijting van de koopovereenkomst en de leningsovereenkomst. Anders dan UTB suggereert, bestaan er geen concrete aanwijzingen dat Reesink daarbij, met hun over en weer tegengestelde belangen, aan Copiam meer heeft toegegeven dan strikt noodzakelijk was.
3.33
UTB zou dus direct € 3.300.000 betalen. De verkoop aan Copiam heeft uiteindelijk € 3.450.000 opgebracht. Dit verschil is, gelet op verschillen in voorwaarden en het moment van betaling, niet voldoende om van schade te spreken. UTB heeft dus geen schade geleden, noch indien partijen een koop- of rompovereenkomst zouden hebben gesloten, noch in verband met het positief contractsbelang bij afgebroken onderhandelingen.
Is Reesink aansprakelijk wegens door [naam4] in strijd met de waarheid afgelegde verklaringen?
3.34
Ten slotte heeft UTB primair en subsidiair gevorderd voor recht te verklaren dat Reesink jegens UTB onrechtmatig heeft gehandeld doordat haar statutair bestuurder ( [naam4] ) vanuit die hoedanigheid de volgende verklaringen in strijd met de waarheid, althans de volledige waarheid, heeft afgelegd, hetgeen wat betreft zijn getuigenverklaring van 5 december 2018 kwalificeert als meineed:
a. in zijn e-mail van 3 januari 2018:
"Nu de beoogde deal conform onze termsheet niet in 2017 tot stand is gekomen heeft de RvC (investeerders) aangegeven eerst alle opties nog eens tegen het licht te willen houden.",
b. in zijn e-mail van 5 januari 2018:
"Inmiddels hebben wij met onze RvC overleg gehad en men is teleurgesteld dat er voor het einde van het jaar geen getekende termsheet was. Men heeft ons nadrukkelijk gevraagd om alle opties nogmaals tegen het licht te houden(dit betreft een kennelijke vergissing in de vordering omdat de e-mail daar inhoudt:
“in kaart te brengen”, hof) en
c. in zijn getuigenverklaring van 5 december 2018:
"Ik kan aldus bevestigen dat in 2017 niet met deze partij over deze aandelen is gesproken. Dit geldt ook voor de participanten in deze kopende partij."
3.35
Op de vraag naar het belang van UTB bij deze vordering heeft zij geantwoord dat deze vordering een rol kan spelen bij cassatie en dat dit aspect van belang kan zijn voor toewijzing van de proceskosten omdat UTB in haar beleving noodgedwongen extra kosten heeft moeten maken, ook voor deze appelprocedure [36] .
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het hof niet in wat voor rol deze vordering in geval van cassatie kan spelen. UTB heeft verder geen vergoeding gevorderd van de werkelijke proceskosten en evenmin aangegeven in welk opzicht zij door de verklaringen van [naam4] extra kosten heeft moeten maken. Daarom is niet aannemelijk dat zij door de, volgens haar onjuiste en onrechtmatige, verklaringen schade heeft geleden, zodat zij bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht geen belang heeft. Buiten beschouwing kan dan blijven of de door [naam4] afgelegde verklaringen de beweerde onwaarheden bevatten.
bewijslevering door UTB?
3.36
UTB heeft [37] geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom passeert het hof haar bewijsaanbiedingen.

4.De slotsom

4.1
Niet is gebleken dat partijen een perfecte koopovereenkomst dan wel een rompovereenkomst hebben gesloten. Ook een afbreken van de onderhandelingen heeft niet tot aansprakelijkheid geleid. Ten slotte heeft appellant het niet hard gemaakt dat zij in geval van enige aansprakelijkheid (koop- of rompovereenkomst dan wel afgebroken onderhandelingen) schade heeft geleden in de vorm van een positief contractsbelang. De vorderingen tot schadevergoeding zijn terecht afgewezen en moeten, voor zover gewijzigd, ook worden afgewezen. Bij de gevorderde verklaringen voor recht heeft UTB dan geen belang meer, zodat ook deze niet voor toewijzing vatbaar zijn.
4.2
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het door UTB in hoger beroep meer gevorderde zal worden afgewezen, evenals haar restitutievordering.
4.3
Als de in het ongelijk gestelde partij is UTB terecht in de kosten van de eerste aanleg veroordeeld en zal zij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Reesink tezamen zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 5.610
- salaris advocaat € 12.118 (2 punten x appeltarief VIII).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 juni 2021, zoals hersteld bij vonnis van 15 september 2021;
5.2
veroordeelt UTB in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Reesink vastgesteld op € 5.610 voor verschotten en op € 12.118 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het door UTB in hoger beroep meer gevorderde af, evenals haar restitutievordering.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, G.P. Oosterhoff en A.S. Gratama, is ondertekend door de voorzitter en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Voetnoten

1.Royal Reesink B.V. verkreeg krachtens fusie-akte van 20 december 2020 het vermogen van Reesink Equipment B.V., die eigenaresse was van het onroerend goed aan de Fabrieksstraat 13 te Stampersgat. Reesink Industries B.V. was eigenaresse van het onroerend goed aan de Estlandsestraat 6 te Zutphen en houdster van de aandelen in Reesink Staal B.V. [naam4] was bestuurder van Royal Reesink en indirect bestuurder van Reesink Industries en Reesink Staal.
2.productie 7A bij inleidende dagvaarding
3.productie 7B bij inleidende dagvaarding
4.productie 8 bij inleidende dagvaarding
5.productie 10 bij inleidende dagvaarding
6.productie 11 bij inleidende dagvaarding
7.productie 11 bij conclusie van antwoord
8.productie 3 bij inleidende dagvaarding
9.productie 14 bij inleidende dagvaarding
10.processen-verbaal van getuigenverhoor van 5 december 2018, 22 november 2019 en 17 juni 2019 in producties 6a, 6b en 6c bij inleidende dagvaarding
11.proces-verbaal van mondelinge behandeling op 17 juni 2021
13.Deze regels zijn ingezet met HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).
14.Zie artikel 6:2 lid 1 BW.
15.Zie HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (CBB/JPO).
16.productie 18 bij brief namens UTB van 4 juni 2021
17.productie 19 bij brief namens UTB van 9 juni 2021
18.productie 8 bij inleidende dagvaarding
19.productie 17 bij brief namens UTB van 4 juni 2021
20.Zie artikel 150 Rv.
21.Zie artikel 164 lid 2 Rv.
22.Zie AG in ECLI:NL:PHR:2017:1058, rov. 3.24 e.v.
23.Zie de verklaring van [naam3] in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 januari 2023, pagina 6.
24.productie 11 bij conclusie van antwoord
25.productie 13 bij inleidende dagvaarding
26.Vergelijk HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414 (Regiopolitie/Hovax), rov. 4.2.
27.Zie hierover AG Valk in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2019:1280, rov. 3.3 vóór ECLI:NL:HR:2020:781.
28.Zie bij voorbeeld HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (CBB/JPO), rov. 3.6.
29.Zie datzelfde arrest.
30.Zie HR 29 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1855, rov. 3.4.
31.productie 19 bij memorie van antwoord
32.Zie de artikelen 3 en 4.3.10 van de verkoopakte.
33.Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 januari 2023, pagina’s 20 en 21.
34.Zie de considerans sub F van de vaststellingsovereenkomst, productie 20 bij memorie van grieven en de verklaring van [naam5] in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 januari 2023, pagina 24.
35.Zie de vaststellingsovereenkomst, overgelegd als productie 20 bij memorie van antwoord.
36.Zie het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 januari 2023, pagina 20.
37.in haar memorie van grieven sub 5.1 en op de mondelinge behandeling