In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vennootschap onder firma (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) niet-ontvankelijk verklaard. De naheffingsaanslag was opgelegd tot een bedrag van € 958. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Belanghebbende stelde dat zij tijdig beroep had ingesteld, maar het Hof oordeelde dat de bewijslast voor tijdige indiening bij de rechtbank op belanghebbende rustte. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat het beroepschrift op tijd was ontvangen door de rechtbank Gelderland. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Tevens werd het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.