4.8.1Naar het oordeel van het Hof zijn de vijftien zaken van belanghebbende in eerste aanleg gezamenlijk behandeld en hebben zij in hoofdzaak betrekking op voorwerpen van geschil die met elkaar samenhangen. Het Hof volgt belanghebbende dan ook niet in haar betoog dat zij recht heeft op een afzonderlijke immateriëleschadevergoeding per auto. Het Hof motiveert dit oordeel als volgt.
4.8.2De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gelijktijdig ter zitting behandeld - waarbij door de Rechtbank en partijen geen onderscheid is gemaakt tussen de verschillende zaken voor wat betreft de feiten of geschilpunten - en op die beroepen gezamenlijk bij één uitspraak beslist. Voorts heeft de Rechtbank de beroepen tussen het moment van het instellen daarvan tot en met de uitspraak gezamenlijk administratief verwerkt. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft de Rechtbank de beroepen gezamenlijk behandeld. Dat de zaken in de bezwaarfase niet gezamenlijk zijn behandeld en beslist doet aan dit oordeel niet af, nu voor het antwoord op de vraag of de redelijke termijn is overschreden, de bezwaarfase en de beroepsfase tezamen als één fase hebben te gelden.Hierbij merkt het Hof nog op dat één uitspraak op bezwaar betrekking heeft op zes auto’s en dat alle vijftien uitspraken op bezwaar in elf dagen zijn gedaan.
4.8.3.1 In beroep was in alle zaken in geschil of (i) de hoorplicht is geschonden, (ii) de Inspecteur de last draagt te bewijzen dat niet te veel BPM is geheven, (iii) sprake is van een extra waardevermindering die zich voordoet bij personenauto’s met de zogenoemde status ‘ex-rental’, (iv) over terug te betalen BPM rente moet worden vergoed en zo ja, voor welk bedrag, (v) het vooraf heffen van griffierechten in strijd is met het Unierecht en zo nee, of griffierechten naar een te hoog bedrag worden geheven, (vi) de Inspecteur aan belanghebbende rente dient vergoeden over de door hem terug te betalen griffierechten en (vii) belanghebbende in aanmerking komt voor een (integrale) proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase. Daarnaast waren in de volgende zaken nog de volgende punten in geschil:
Geschilpunt
Zaken (kenmerk Hof)
(viii) Is de verplichting in het kader van een taxatie de waarde in onbeschadigde staat te berekenen met inachtneming van 3-5 referentievoertuigen in strijd met het Unierecht?
19/01448, 19/01449, 19/01451 t/m 19/01458 en 19/01460 t/m 19/01462
(ix) Dient een vermindering van BPM plaats te vinden in verband met BTW/marge-problematiek?
(x) Is de verschuldigde BPM in vergelijking met binnenlandse bestelauto’s te hoog vastgesteld?
19/01450
(xi) Is een lager tussenliggend BPM-tarief van toepassing?
19/01458
(xii) Is de verschuldigde BPM in vergelijking met binnenlandse auto’s, waarvoor de BPM in de prijs kan worden verdisconteerd, te hoog vastgesteld?
19/01461
4.8.3.2 Het Hof constateert op basis van het voorgaande dat alle vijftien zaken in hoofdzaak betrekking hebben op voorwerpen van geschil die met elkaar samenhangen, omdat in al die zaken de geschilpunten (i) tot en met (vii) aan de orde zijn en in dertien zaken de geschilpunten (viii) en (ix). Aan dat oordeel doet, gelet op de relatief ondergeschikte aard van deze punten in het geheel van geschilpunten, niet af dat in drie van de zaken een uniek, aanvullend geschilpunt aan de orde is, namelijk geschilpunten (x), (xi), en (xii). Niet vereist is immers dat elke zaak betrekking heeft op identieke voorwerpen van geschil.