In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking heeft op naheffingsaanslagen voor verfijnde fosfaatheffing en stikstofheffing, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 8 augustus 2014, waarin de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De belanghebbende heeft in deze procedure herhaaldelijk geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van belastinggeschillen, wat heeft geleid tot een verzoek om vergoeding van immateriële schade.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de beoordeling van de redelijkheid van de duur van de procedure en de eventuele vaststelling van een vergoeding van immateriële schade aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overgelaten. De Hoge Raad heeft enkel beoordeeld of het tijdsverloop tussen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de uitspraak van het Hof een overschrijding van de redelijke termijn oplevert. De Hoge Raad concludeert dat er in dit geval geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien het tijdsverloop tussen de relevante uitspraken binnen de gestelde termijnen valt.
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de overige middelen van de belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.