In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) die door belanghebbende is voldaan voor de registratie van 18 auto’s, die in andere EU-lidstaten zijn aangeschaft. De rechtbank had eerder enkele beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, maar de meeste beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de BPM te hoog was en dat er recht bestond op een verdere vermindering van de BPM op basis van afschrijving.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 juli 2021 zijn verschillende vertegenwoordigers van belanghebbende en de Inspecteur verschenen. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de kilometerstanden van de voertuigen en de toepassing van de Wet BPM. Het Hof oordeelde dat de auto’s met een kilometerstand van 3 tot 9 km geen gebruikte auto’s zijn in de zin van de wet, waardoor de aanspraak van belanghebbende op verdere afschrijving niet kon worden gehonoreerd. Het Hof heeft echter wel geoordeeld dat voor enkele auto’s, op basis van de tijdsverloop sinds de aangifte, een vermindering van de BPM gerechtvaardigd was.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en proceskosten aan de zijde van belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een reële waardedaling bij de heffing van BPM voor geïmporteerde voertuigen en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in het belastingrecht.