Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure bij de rechtbank
11 november 2015, dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.
2.2. De procedure in hoger beroep
- de akte uitlaten producties van Dexia,
- de antwoordakte van [geïntimeerde] , met producties.
Heit
(omgerekend naar euro’s)
4.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank
5.5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
- [geïntimeerde] werd in 1998 telefonisch benaderd door een medewerker van Spaar Select met de vraag of hij geïnteresseerd was in een product van Dexia waarmee hoge rendementen konden worden behaald. Dat mondde uit in een gesprek aan huis en het tot stand komen van overeenkomst I (Direct Rendement Effect);
- [de medewerker van Spaar Select] heeft aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de aandelenkoersen hoog stonden en dat [geïntimeerde] er goed aan deed de lopende overeenkomst I te beëindigen om een deel van de opbrengst in nieuwe overeenkomsten te investeren en met een deel van de opbrengst iets leuks te doen. Ook adviseerde [de medewerker van Spaar Select] om een tweede overeenkomst af te sluiten waarbij [geïntimeerde] maandelijks betalingen zou doen om nog meer vermogen op te bouwen. De ene overeenkomst kon [geïntimeerde] tussentijds beëindigen indien hij geld nodig zou hebben en met de andere overeenkomst kon hij vermogen opbouwen. [geïntimeerde] had immers aangegeven een financiële reserve op te willen bouwen;
- [geïntimeerde] werd voorgehouden dat het om een spaarovereenkomst ging. Het was volgens [de medewerker van Spaar Select] een uitstekende vorm van sparen waar geen risico’s aan verbonden waren, maar wel met een kans op een beter rendement;
- [geïntimeerde] vertrouwde op het advies van [de medewerker van Spaar Select] en heeft de overeenkomsten in maart 2000 afgesloten.
€ 8.059,54, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 april 2005 ten aanzien van de overeenkomst II en een bedrag van € 522,66, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 september 2005 ten aanzien van de overeenkomst III. Deze bedragen zal het hof hierna toewijzen.
6.De slotsom
€ 8.582,50, ter zake de restschuld van de overeenkomsten II en III, te vermeerderen met de genoemde wettelijke rente, geen vorderingen meer heeft op Dexia. Het hof zal de door Dexia gevorderde verklaring voor recht in zoverre toewijzen. De verklaring voor recht zal worden afgewezen voor zover deze ziet op overeenkomst I.
€ 115,-
€ 716,-
7.De beslissing
€ 210,77 voor verschotten en € 250,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 812,01 voor verschotten en op € 1.671,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;