In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Gemeentebelastingen Amstelland. De zaak betreft de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld op € 545.000 voor het jaar 2019, en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting (OZB). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 17 november 2021 is de gemachtigde van de belanghebbende verschenen, maar de heffingsambtenaar heeft verzocht om uitstel, wat door het Hof werd afgewezen. Het geschil draait om de vraag of de heffingsambtenaar verplicht was om bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken, zoals de grondstaffel en taxatiekaart, aan de gemachtigde van de belanghebbende toe te zenden in de bezwaarfase. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar deze stukken had moeten toezenden, omdat deze relevant waren voor de beoordeling van de waarde van de onroerende zaak. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar en veroordeelt deze in de proceskosten van de belanghebbende.
De uitspraak benadrukt de toezendplicht van de heffingsambtenaar op verzoek van de belanghebbende, zoals vastgelegd in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar niet alleen verplicht is om de taxatiegegevens te verstrekken, maar ook andere relevante gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van belastingplichtigen in bezwaarprocedures.