ECLI:NL:HR:2002:AE3833

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36801
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslagen inkomstenbelasting en recht op inzage belastingdossier

In deze zaak gaat het om de cassatie van belanghebbende tegen uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking hebben op aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1993 en 1994. De aanslagen zijn opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk f 923.954 en f 4.387.022. Na bezwaar tegen deze aanslagen heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat leidde tot cassatie door belanghebbende.

De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd en de Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. In cassatie herhaalt belanghebbende zijn betoog dat er geen sprake is van een eerlijk proces, omdat de Inspecteur hem inzage in zijn belastingdossier heeft geweigerd. De Hoge Raad oordeelt echter dat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om te worden gehoord voordat er over zijn bezwaarschrift werd beslist. Hierdoor heeft hij zichzelf de mogelijkheid van inzage in het belastingdossier ontnomen, zoals artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft.

Daarnaast was belanghebbende op de hoogte van de bewijsvoering van de Inspecteur, maar heeft hij niet concreet aangevoerd dat deze bewijsvoering voortkwam uit onrechtmatig verkregen bewijs. De Hoge Raad concludeert dat er geen grond is voor de stelling dat aan belanghebbende een eerlijk proces is onthouden. De overige klachten van belanghebbende kunnen evenmin tot cassatie leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 36.801
7 juni 2002
TVW
gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 november 2000, nr. BK-99/01448 en nr. BK-99/01449, betreffende na te melden aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslagen, bezwaren en gedingen voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1993 en 1994 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 923.954, respectievelijk f 4.387.022, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij afzonderlijke uitspraken de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende herhaalt in cassatie zijn door het Hof verworpen betoog dat geen sprake is van een eerlijk proces, nu de Inspecteur hem, althans zijn advocaat, inzage heeft geweigerd in zijn belastingdossier.
De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van het recht te worden gehoord voordat over zijn bezwaarschrift zou worden beslist, waardoor hij zichzelf de mogelijkheid van inzage in het belastingdossier welke artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht biedt, heeft onthouden. Nu belanghebbende voorts in het geding voor het Hof bekend was met de bewijsvoering van de Inspecteur, maar uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding niet blijkt dat hij met betrekking tot concrete stellingen van de Inspecteur heeft aangevoerd dat deze voortvloeiden of zouden kunnen voortvloeien uit onrechtmatig verkregen bewijs, valt niet in te zien in welk opzicht aan belanghebbende een eerlijk proces zou zijn onthouden. De klacht faalt derhalve.
3.2. Ook de overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de beroepen ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2002.