Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
29 januari 2019
inspecteurvan de
Belastingdienst/MKB/kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
[Z](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de navorderingsaanslagen in de ZVW voor de jaren 2010, 2011 en 2012, alle met dagtekening 29 oktober 2016, is ter zitting geconstateerd dat eiser voor het eerst tegen deze besluiten in bezwaar is gekomen in zijn (…) brief van 2 januari 2017, door verweerder ontvangen op 3 januari 2017. Daarin vult hij de bezwaargronden van zijn bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en de aanslag ZVW aan. Partijen hebben ter zitting eensluidend geconcludeerd dat, gelet op het voorgaande, de bezwaren ten aanzien van de navorderingsaanslagen in de ZVW voor de jaren 2010 tot en met 2012 buiten de bezwaartermijn zijn ingediend, er geen gronden voor verschoonbaarheid zijn en dat de uitspraak op bezwaar derhalve 'niet-ontvankelijk' had moeten luiden. De rechtbank komt tot dezelfde conclusie. (…).”. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met deze overweging op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overweging mutatis mutandis over en maakt deze tot de zijne.
De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Artikel 11, vierde lid, is te dezen van toepassing. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd. De eerste volzin is niet van toepassing voor zover navordering plaatsvindt met toepassing van artikel 2.17, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Voor zover navordering zonder toepassing van het tweede lid, onderdeel c, niet zou kunnen plaatsvinden, vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag, in afwijking in zoverre van de eerste volzin, door verloop van twee jaren na het tijdstip waarop het besluit is genomen om geen aanslag op te leggen, dan wel de belastingaanslag is vastgesteld.”.
5.Proceskosten
6.Beslissing
29 januari 2019in het openbaar uitgesproken.