In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch geoordeeld over de tijdigheid van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De belanghebbende had uitstel aangevraagd voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2015 via de beconregeling. De inspecteur verleende uitstel op 11 mei 2016, terwijl de aangifte op 9 mei 2016 al was ingediend. De belanghebbende stelde dat de inspecteur het verzoek tot uitstel had moeten afwijzen, omdat de aangifte al was gedaan. Het geschil draaide om de vraag of de aanslag binnen de wettelijke termijn was opgelegd, zoals vastgelegd in artikel 11 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Het hof oordeelde dat de inspecteur niet verplicht was om te onderzoeken of de belastingplichtige daadwerkelijk belang had bij het verzoek tot uitstel. De wet staat de inspecteur toe om de termijn voor het indienen van aangiften te verlengen op verzoek van de belastingplichtige, ongeacht of de aangifte al was ingediend. Het hof concludeerde dat de aanslag tijdig was opgelegd, omdat de termijn was verlengd met de duur van het verleende uitstel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.
De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 juni 2021, en de griffier heeft de uitspraak ondertekend. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.