In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 augustus 2014, betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Belanghebbende had op 24 februari 2012 een bedrag van € 3.076 aan BPM voldaan bij de invoer van een gebruikte auto uit een andere EU-lidstaat. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de verschuldigde BPM verlaagd naar € 2.667, met een proceskostenvergoeding van € 54,50. De rechtbank heeft de BPM verder verlaagd naar € 2.543 en de Inspecteur veroordeeld tot schadevergoeding wegens rentederving en proceskosten van € 379,50. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de hoogte van de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade in geschil zijn. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een passende rentevergoeding en dat de proceskostenvergoeding moet worden gematigd vanwege bijzondere omstandigheden. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de beslissingen omtrent schadevergoeding en proceskosten, en de Inspecteur veroordeeld tot een totale proceskostenvergoeding van € 798,50 en een vergoeding van immateriële schade van € 500, te betalen door de Staat.