Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 3 in het principaal hoger beroepen
grief I in het incidenteel hoger beroepdan ook gezamenlijk behandelen.
grief II in het incidenteel hoger beroeptegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.1 dat de door haar getroffen regelingen met (een aantal van) de betrokkenen geen schikkingen tegen finale kwijting betreffen. Een aantal betrokkenen wilde de door [X.] geadviseerde constructie ontmantelen en SNS Bank heeft haar bereidheid getoond om daaraan mee te werken. Zij heeft in dat kader toegestaan dat boetevrij kon worden afgelost en zij heeft de hypotheekrente verlaagd. Die renteverlaging hield geen verband met de ontmanteling, terwijl er ook geen sprake was van betalingsonmacht. Juist die bereidheid om beide te doen (boetevrij aflossen én renteverlaging) toont aan dat de getroffen regeling was bedoeld om - bij voorbaat - een juridisch geschil tussen partijen te beslechten. Doelstelling om de betrokkenen een brief, waarin de regeling was opgenomen, te laten ondertekenen was dan ook om hen te committeren dat de klacht naar behoren was opgelost. Dit terwijl SNS Bank ook zonder toestemming van een klant de hypotheekrente kan verlagen. Ook na ommekomst van de rentevaste periode heeft SNS Bank in de geest van de destijds gemaakte afspraken gehandeld, ondanks dat de hypotheekrente inmiddels al zodanig was verlaagd dat een korting niet langer noodzakelijk was om te kunnen voorzien in een betaalbare hypotheek. Ook hieruit volgt dat het destijds om een blijvende tegemoetkoming gaat, aldus SNS.
grief III in het incidenteel hoger beroepstelt SNS Bank aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat betrokkenen hun vorderingen rechtsgeldig aan de Stichting hebben gecedeerd. SNS Bank voert daartoe aan dat niet aan het vereiste van artikel 3:84 lid 2 BW is voldaan. Volgens SNS Bank bepaalt de akte van cessie niet in voldoende mate welk verwijt SNS Bank wordt gemaakt. Niet is duidelijk wat de aard van de verwijten is, welk bedrag wordt gevorderd en tot wie men zich richt. De verwijten die de Stichting aan SNS Bank in eerste aanleg en hoger beroep heeft gemaakt, verschillen niet alleen, maar zijn ook niet terug te voeren op de akte van cessie. De Stichting stelt dat zowel uit de akte van cessie als uit de daaropvolgende correspondentie voldoende kenbaar voor SNS Bank is geweest welke vordering is gecedeerd, zodat aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan.
Grief 2 in het principaal hoger beroepfaalt om die reden
.
grief IV in het incidenteel hoger beroepdie zich keert tegen de stelling van de Stichting dat zij op kan treden als een collectieve belangenorganisatie in de zin van artikel 3:305a BW. Hierop is de subsidiaire grondslag van de vordering van de Stichting gebaseerd, waaraan echter niet meer wordt toegekomen nu de vordering van de Stichting reeds op de primaire grondslag zal worden toegewezen.