Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.F. van Lanschot Bankiers N.V.,
Van Lanschot N.V.,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 22951/ HA ZA 11-743)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
- door de cliënten werd een aflossingsvrije hypothecaire geldlening afgesloten ter hoogte van 125% van de toenmalige executiewaarde van hun woonhuis. Deze geldlening werd aangewend ter financiering of herfinanciering van de koopsom van het woonhuis. De (eventuele) overliquiditeit (de gerealiseerde overwaarde van het woonhuis) werd aangewend voor beleggingen. Doorgaans werd tevens tegelijkertijd een separate aflossingsvrije geldlening afgesloten;
- de vrijgekomen gelden uit deze twee leningen werden vervolgens aangewend:
- door de cliënten werd daarnaast een kapitaalverzekering (met een overlijdensrisicodekking) afgesloten, waarop gedurende een langere periode maandelijks of jaarlijkse premies werd ingelegd. Het door [X.] gehanteerde rekenrendement over het opgebouwde bedrag was 9%;
- het bedrag dat opgebouwd zou worden in de kapitaalverzekering(en) diende voor de aflossing (op termijn) van de geldlening en een deel van de hypothecaire lening;
- de rentelasten over de (hypothecaire) lening(en) en de premieverplichtingen verbonden aan de kapitaalverzekeringen zouden kunnen worden voldaan uit maandelijkse of jaarlijkse onttrekkingen uit het beleggingsdepot en/of de kapitaalverzekering(en).
In casu bereiken de door onze cliënten te uwen behoeve afgegeven machtigingen ons via u. De zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer van een bank verwacht mag worden brengt mee dat wij – alvorens met U over zaken van onze cliënten te speken – ons tot onze cliënten zullen richten met het verzoek het afgeven van bedoelde machtigingen te bevestigen”.
mogelijkheidbestond de in de respectieve offertes vermelde bedragen te onttrekken. Het hof begrijpt dat jaarlijks een rendement van circa 8% moest worden behaald om de in de hypotheekoffertes genoemde bedragen ook daadwerkelijk gedurende “de looptijd” van het beleggingsdepot te kunnen onttrekken. De Stichting heeft niet betwist dat, indien wordt uitgegaan van het destijds door [X.] gehanteerde gemiddelde rekenrendement van circa 8% per jaar, geen sprake zou zijn geweest van overkreditering.
onttrekkingsmogelijkheidniet gelijk is aan de
onttrekkingsnoodzaak. Dat zou dan tevens betekenen dat ook bij een lager rendement dan circa 8% op het belegde vermogen, de bestedingsruimte op een verantwoord niveau zou blijven.
1.welke norm moet worden gehanteerd bij de beoordeling van de gestelde overkreditering;
2.welk bedrag diende jaarlijks ten minste aan het beleggingsdepot (en op termijn ook aan de kapitaalverzekering(en)) te worden onttrokken, teneinde het benodigde besteedbare inkomen te halen;
3.welk rendement zou jaarlijks moeten worden behaald om de noodzakelijke onttrekkingen te kunnen doen; en
4.van welk rendement op het belegde vermogen in het beleggingsdepot en de kapitaalverzekering(en) had ten tijde van het verstrekken van de financieringen, gegeven de onttrekingsnoodzaak, redelijkerwijs mogen worden uitgegaan.
(X)dient dus te worden verstaan de som van de netto-salarissen, inclusief vakantie- en eindejaarsuitkeringen. Onder het besteedbare inkomen dient naar het oordeel van het hof ook te worden begrepen eventuele kinderbijslag en kindalimentatie. De eventuele kinderbijslag en kindalimentatie dient in de formule te worden opgenomen onder
(K).
(V)waaruit de lasten uit de financieringsovereenkomsten - geheel of gedeeltelijk - hadden kunnen worden voldaan (bijvoorbeeld door het vermogen te delen door het aantal jaren waarvoor de constructie is aangegaan (doorgaans 30 jaar) en de uitkomst bij de bestedingsruimte mee te tellen). Bij het mee te wegen vermogen moeten buiten beschouwing worden gelaten de (over)waarde van de verhypothekeerde woning van de cliënt en de waarde van andere eigendommen die volgens de Wet op de Vermogensbelasting 1964 respectievelijk de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 - afhankelijk van de datum waarop de betreffende overeenkomsten zijn aangegaan - niet tot het vermogen van de cliënt werden gerekend. Buiten beschouwing moet voorts blijven (ander) vermogen van de betreffende cliënt tot een bedrag van € 5.000, dan wel tot een bedrag van € 10.000 als deze met een derde een gezamenlijke huishouding voerde. De (over)waarde van de eigen woning, de waarde van de bedoelde andere eigendommen en (ander) vermogen dat de hiervoor genoemde bedragen niet overstijgt, laten immers onverlet dat de uit de financieringsovereenkomsten voortvloeiende lasten destijds naar redelijke verwachting op de cliënt een onaanvaardbaar zware financiële last legden (en er aldus sprake is van onverantwoorde financiering).
(O)tot het besteedbare inkomen te worden gerekend. Dit bedrag kan niet zondermeer worden gesteld op het bedrag dat volgens de offerte jaarlijks aan het beleggingsdepot (en op termijn aan de kapitaalverzekering(en)) kon worden onttrokken of op het bedrag van het geprognosticeerde of gehanteerde rendement circa 8% van het belegde vermogen. Het maximale bedrag dat jaarlijks aan het beleggingsdepot mocht worden onttrokken, dient te worden berekend aan de hand van het destijds naar redelijke verwachtingen te behalen rendement op het belegde vermogen in het depot. Daarbij dient rekening te worden gehouden enerzijds met het feit dat op het beleggingsdepot mocht worden ingeteerd en anderzijds met het feit dat dit depot gedurende een bepaalde periode in stand moest worden gehouden. Het maximale bedrag dat op termijn aan de kapitaalverzekering(en) mocht worden onttrokken dient te worden berekend aan de hand van het destijds naar redelijke verwachtingen te behalen rendement op het belegde vermogen in die kapitaalverzekering(en). Daarbij dient rekening te worden gehouden enerzijds met het feit dat bij een aantal kapitaalverzekeringen reeds na vijf/zes jaren bedragen mochten worden onttrokken en anderzijds met het feit dat het belegde vermogen in die verzekering(en) in stand moest blijft blijven (want deze diende op termijn voor (gedeeltelijke) aflossing van de leningen).
(W)zullen evenals in bovenvermelde vergelijking in mindering dienen te worden gebracht op het besteedbaar inkomen.
(A)en de som van de jaarlijkse stortingen in de kapitaalverzekering(en)
(B)worden in de vergelijking eveneens meegenomen door deze op het besteedbare inkomen in mindering te brengen, aangezien ook deze verplichtingen de bestedingsruimte beperken. De fiscale aftrek van de rente over deze gewone (niet hypothecaire) geldlening dient buiten beschouwing te worden gelaten. De renteaftrek op beleggingsleningen is in de jaren 2000-2002 immers (geheel) afgeschaft. Van Lanschot geeft overigens ook zelf aan dat zij destijds geen rekening heeft gehouden met de aftrek van de rente over de geldlening voor de inkomstenbelasting (hoewel de aftrek in de jaren 2000 en 2001 nog wel (deels) mogelijk was)(par. 85. sub (b) memorie van antwoord).
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van overkreditering zal dienen te worden uitgegaan van de inkomens- en vermogenspositie van de cliënt, de samenstelling van het huishouden etcetera op het tijdstip waarop Van Lanschot de hypotheekofferte en de offerte van geldlening heeft gedaan.
het vereiste rendement
het redelijkerwijs te verwachten en te hanteren rendement