Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
31 maart 2015
[Z](hierna: belanghebbende),
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 6.526. Tevens is voor de jaren 2005 en 2007 een bedrag van respectievelijk € 158 en € 336 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.Feiten
4.197 5.122 5.193 4.757 4.497 4.935 4.962 5.603
18 mei 2004, nr. 03/03114, in het gelijk gesteld. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 9 juni 2004 onder ander het volgende geschreven:
10 oktober 2007, nr. 06/10738. In hoger beroep heeft Hof Den Haag 12 oktober 2011,
nr. 11/00195 na cassatie, onder meer geoordeeld dat belanghebbende redelijkerwijs niet kon verwachten met zijn bekwaamheden als orthopedisch chirurg positieve opbrengsten te realiseren, zodat voor een aftrek van de kosten geen plaats is. De Hoge Raad heeft in het arrest van 29 juni 2012, nr. 11/05170, het cassatieberoep van belanghebbende tegen de hofuitspraak ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie.
3.Geschil
4.Overwegingen
HR 14 juni 2000, nr. 35.549, ECLI:NL:HR:2000:AA6516). Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt, dat de aangelegenheid van de bronvraag in die jaren uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de Inspecteur is voorgelegd en hij bovendien geen bijkomende omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de Inspecteur een weloverwogen standpunt heeft ingenomen, faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarbij komt nog, zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, dat als belanghebbende al een gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan het volgen van de aangifte IB/PVV 2001, dit vertrouwen is beëindigd door de nadien gevoerde gerechtelijke procedures met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2004, waarin de Inspecteur zich duidelijk op een ander standpunt heeft gesteld.
9 juni 2004, dit vertrouwen is beëindigd door de nadien gevoerde gerechtelijke procedures met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2004, waarin de Inspecteur zich duidelijk op een ander standpunt heeft gesteld.
HR 12 september 2014, nr. 14/02163, ECLI:NL:HR:2014:2655; HR 17 oktober 2014, nr. 13/06130, ECLI:NL:HR:2014:2981).
nr. 13/00478, ECLI:NL:HR:2014:636, heeft beslist over de tijd die is gemoeid met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie, vangt de buiten beschouwing te laten periode niet eerder aan dan op het moment dat de Inspecteur belanghebbende schriftelijk in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om de zaak aan te houden. Zoals de Hoge Raad in dat arrest echter heeft overwogen, zal de eis van een schriftelijke kennisgeving in belastingzaken eerst worden gesteld in gevallen waarin na
1 april 2014 de behandeling van de zaak wordt aangehouden.
6 x € 500, ofwel € 3.000.
5.Proceskosten
€ 23,80 (reiskosten Bilthoven naar Arnhem en vice versa met openbaar vervoer, tweede klasse). Van andere kosten in de zin van het Bpb is niet gebleken.
6.Beslissing
€ 23,80, en
31 maart 2015.
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij