ECLI:NL:GHARL:2014:8489

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
13/01307
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dividendbelasting en werkelijke leiding van een vennootschap met dubbele woonplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de inhouding van dividendbelasting door de belanghebbende, die een dividend van € 1.000 had uitgekeerd en daarop 15% dividendbelasting had ingehouden. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar van de belanghebbende tegen de afdracht van deze belasting ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Gelderland had de belanghebbende in het ongelijk gesteld, maar de belanghebbende ging in hoger beroep.

De kern van het geschil draait om de vraag of de belanghebbende, die zowel in Nederland als op Curaçao als inwoner wordt aangemerkt, terecht dividendbelasting heeft ingehouden. De rechtbank had geoordeeld dat de belanghebbende niet als inwoner van Curaçao kon worden aangemerkt voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK), en dat de werkelijke leiding van de vennootschap in Nederland was gevestigd. De belanghebbende betwistte dit en voerde aan dat de werkelijke leiding op Curaçao was gevestigd, en dat de verplaatsing van de werkelijke leiding niet uitsluitend was gedaan om belastingheffing te vermijden.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende voor de toepassing van de BRK als inwoner van zowel Nederland als Curaçao moet worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de werkelijke leiding van de vennootschap op Curaçao was gevestigd, en dat de doorslaggevende reden voor de verplaatsing van de werkelijke leiding was om de heffing van dividendbelasting te vermijden. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de belanghebbende werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01307
uitspraakdatum:
28 oktober 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV, statutair gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 november 2013, nummer
AWB 13/2189, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 14 september 2012 een dividend van € 1.000 ter beschikking gesteld en heeft daarop 15 percent aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 28 februari 2013 belanghebbendes bezwaar tegen de afdracht van € 150 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 19 november 2013 ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.414, en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 24 december 2013, ingekomen bij het Hof op 30 december 2013, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar vertegenwoordigd door mr. [A], werkzaam bij [B] BV te [L], alsmede door [C], de enig (middellijk) aandeelhouder van belanghebbende. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [D],
[E] en [F].
1.8.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
1.9.
De Inspecteur heeft ter zitting uitdraaien van het voorblad van de aangiften vennootschapsbelasting 2007 tot en met 2011 van [G] BV overgelegd. Belanghebbende heeft de gelegenheid gehad daarvan kennis te nemen en zich erover uit te laten.
1.10.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is op 12 juli 1982 naar Nederlands recht opgericht en statutair gevestigd te [Z]. Het geplaatst en gestort kapitaal van belanghebbende bedraagt € 18.000. De aandelen in belanghebbende worden gehouden door Stichting [H].
2.2.
Alle certificaten van Stichting [H] zijn in handen van de heer [C] (hierna: [C]).
2.3.
Belanghebbende heeft een 100%-deelneming in [G] BV, een in Nederland gevestigde pensioenvennootschap. In deze vennootschap zijn de in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken van [C] ondergebracht.
2.4.
Per 1 juli 2008 is [C] geëmigreerd naar Aruba. Tegelijkertijd is de zetel van Stichting [H] verplaatst naar Aruba.
2.5.
Belanghebbende heeft met ingang van 1 juli 2008 haar zetel verplaatst naar Curaçao. Sinds die datum staat als bestuurder van belanghebbende bij zowel de Kamer van Koophandel op Curaçao als de Kamer van Koophandel in Nederland ingeschreven [I] NV (hierna: [I]), een op Curaçao gevestigd trustkantoor. [I] ontvangt jaarlijks een basisbeloning van USD 2.250 voor het voeren van de directie.
2.6.
Ultimo juni 2008 bestaan de activa van belanghebbende uit beleggingen, de deelneming in [G] BV, liquide middelen en aan [C] verstrekte leningen ad € 5.603.456. Het eigen vermogen van belanghebbende bedraagt ultimo 2008 € 10.094.810.
2.7.
Op 3 juli 2008 heeft belanghebbende naar Antilliaans recht [J] BV opgericht. Bij oprichting is [I] benoemd als directeur. Er is één aandeel geplaatst met een nominale waarde van € 1. Belanghebbende is houder van dit aandeel. Ter volstorting van dit aandeel heeft belanghebbende een bedrag van € 4.372.290 aan liquide middelen in [J] BV gestort alsmede effecten ter waarde van € 884.490.
2.8.
Door haar activiteiten komt [J] BV in aanmerking voor een zogenoemde vrijgestelde status ingevolge de Landsverordening op de Winstbelasting 1940.
2.9.
De aangiften vennootschapsbelasting 2008 tot en met 2011 van belanghebbende zijn namens haar ingediend door Administratiekantoor [K] te [Z]. In de elektronisch ingediende aangiften vennootschapsbelasting 2008 en 2011 is als ondertekenaar dhr. [C] ingevuld met als functie directeur. In de aangifte 2008 is als plaats van ondertekening [Z] vermeld. De aangiften vennootschapsbelasting 2009 en 2010 zijn niet ondertekend. In deze aangiften is een verlies vermeld. In de aangifte 2009 is verzocht om achterwaartse verrekening van het verlies, in 2010 is dit niet gedaan. Beide verliezen zijn bij beschikking verrekend met belastbare winst in eerdere jaren. In de aangifte vennootschapsbelasting 2011 is een belastbaar bedrag aangegeven van € 122.003 met een bruto belasting van € 24.400. Deze bruto belasting is in de aangifte verminderd met een bedrag van € 24.400 vanwege aftrek elders belast. De rubriek “overige vrijgestelde winstbestanddelen” is niet ingevuld
.
2.10.
De aangiften vennootschapsbelasting 2007 tot en met 2011 van [G] BV zijn eveneens opgesteld door Administratiekantoor [K] te [Z]. In deze elektronisch ingediende aangiften is als ondertekenaar dhr. [C] ingevuld en bij de functie van de ondertekenaar is vermeld Directeur [X]. Voorts is in de aangiften 2007 tot en met 2009 van [G] BV als plaats van ondertekening [Z] vermeld.
2.11.
In de winst- en verliesrekening van belanghebbende over het jaar 2012 is een bedrag van € 13.325 opgenomen onder de vermelding winstbelasting 2012. Het resultaat voor belastingen bedraagt blijkens deze jaarrekening € 117.730.
2.12.
Op 14 september 2012 heeft belanghebbende een dividend uitgekeerd van € 1.000. Belanghebbende heeft op deze dividenduitkering € 150 aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
2.13.
De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat de door haar vastgestelde schending van artikel 7:5 Algemene wet bestuursrecht (hoorplicht) niet leidt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, dat belanghebbende voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) niet kan worden aangemerkt als inwoner van Curaçao, dat aan de zogenoemde tie-breaker van artikel 34, lid 2, BRK derhalve niet wordt toegekomen, en dat belanghebbende mitsdien terecht dividendbelasting heeft ingehouden en afgedragen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende terecht dividendbelasting heeft ingehouden op het aan haar aandeelhouder ter beschikking gestelde dividend. Daarbij is tussen partijen in geschil of belanghebbende ten tijde van de dividenduitkering voor de toepassing van de BRK naast inwoner van Nederland ook inwoner van Curaçao is, en zo ja, of de werkelijke leiding van belanghebbende op Curaçao is gevestigd, en zo ja, of de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding naar Curaçao dan is geweest om de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken. Belanghebbende beantwoordt de eerste en tweede vraag bevestigend en de derde ontkennend. De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in.
3.2.
Verder betwist belanghebbende nog de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding.
3.3.
Belanghebbende heeft ter zitting haar grief inzake de schending van artikel 7:5 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingetrokken, nu zij een inhoudelijk beslissing van het Hof wenst over de toepassing van artikel 34, lid 2, BRK.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, tot terugbetaling van de ingehouden dividendbelasting ten bedrage van
€ 150, tot vergoeding van de door [C] in eerste aanleg gemaakte reiskosten en tot toekenning van een integrale proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen

Nader verweer Inspecteur
4.1.
Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur in de bezwaarprocedure niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht nu de Inspecteur eerst in zijn verweerschrift bij de Rechtbank zich op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende geen inwoner is van Curaçao in de zin van artikel 2, lid 1, letter d, BRK.
4.2.
Dit betoog kan niet slagen. Het staat een partij, dus ook de inspecteur, vrij om zich bij de rechtbank te verweren met alle gronden die hij dienstig acht. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende verweer ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op de goede procesorde (vgl. HR 10 december 2010, nr. 09/05017, ECLI:NL:HR:2010:BO6786 en HR 15 november 2013, nr. 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129). Nu het de Inspecteur vrijstaat voor de Rechtbank een ander standpunt in te nemen dan hij in de bezwaarfase heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat hij in de bezwaarprocedure onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij een nadien bij de Rechtbank ingenomen standpunt niet reeds in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht.
4.3.
Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel kan evenmin slagen. Belanghebbende heeft geen omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, op grond waarvan zij redelijkerwijs kon aannemen dat de Inspecteur weloverwogen het standpunt heeft ingenomen dat hij bij de Rechtbank niet de stelling zou betrekken dat belanghebbende geen inwoner is van Curaçao in de zin van artikel 2, lid 1, letter d, BRK.
Onderworpenheid
4.4.
Ingevolge artikel 1, lid 3, Wet op de dividendbelasting 1965 wordt een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap steeds geacht in Nederland te zijn gevestigd.
4.5.
Ingevolge artikel 2, lid 1, letter d, BRK is een persoon inwoner van een van de landen indien die persoon ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen aldaar aan belasting is onderworpen op grond van woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
4.6.
Artikel 34, lid 2, BRK bepaalt dat als een lichaam ingevolge het bepaalde in artikel 2, lid 1, letter d, BRK inwoner van twee landen is, zij geacht wordt inwoner te zijn van het land waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gevestigd. Dit geldt ook voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965, tenzij moet worden aangenomen dat de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding is geweest de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken.
4.7.
Indien een belastingplichtige in een ander land als inwoner in de belastingheffing is betrokken, moet ervan worden uitgegaan dat die belastingplichtige op grond van de wetten van dat land als inwoner van dat land aan belastingheffing is onderworpen, tenzij hetzij de inspecteur aannemelijk maakt dat de gegevens op grond waarvan de buitenlandse fiscus het inwonerschap van de betrokkene aldaar naar het buitenlandse recht heeft aangenomen, onjuist of onvolledig zijn, hetzij de heffing niet in redelijkheid op enige regel van het buitenlandse recht kan zijn gestoeld (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 40.450, ECLI:NL:HR:2006:AR5760).
4.8.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende op Curaçao niet aan belasting is onderworpen. In dat geval brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat belanghebbende, die zich beroept op de zogenoemde tie-breaker van artikel 34, lid 2, BRK, aannemelijk dient te maken dat zij in 2012 op Curaçao is onderworpen aan belastingheffing (vgl. HR 16 januari 2009, nr. 42.218, ECLI:NL:HR:2009:BG9878).
4.9.
Belanghebbende heeft in dat verband gewezen op de jaarrekening 2012 waarin de heffing van ‘winstbelasting’ is vermeld. Verder heeft belanghebbende in hoger beroep afschriften ingebracht van door haar op Curaçao ingediende definitieve aangiften winstbelasting 2008 tot en met 2012, een aldaar ingediende voorlopige aangifte winstbelasting 2013, alsmede afschriften van betalingsbewijzen van de over 2010 tot en met 2012 verschuldigde winstbelasting en afschriften van met de belastingautoriteiten op Curaçao gemaakte rulingafspraken van 30 juli 2008 en 8 augustus 2013.
4.10.
Gelet op de in hoger beroep ingebrachte stukken acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende in 2012 op Curaçao als inwoner aan winstbelasting is onderworpen. Dat belanghebbende zich in de aangiften vennootschapsbelasting 2008 tot en met 2011 in Nederland heeft gepresenteerd als binnenlands belastingplichtige doet daaraan, anders dan de Inspecteur betoogt, niet af. Gezien het arrest HR 12 mei 2006, nr. 40.450, ECLI:NL:HR:2006:AR5760, heeft dan als uitgangspunt te gelden dat belanghebbende op grond van de wetten van Curaçao als inwoner van Curaçao aan belastingheffing is onderworpen. De Inspecteur heeft ter zitting opgemerkt dat hij niet kan beoordelen of belanghebbende op grond van de belastingwetgeving van Curaçao terecht aan winstbelasting is onderworpen. Het Hof ziet in deze opmerking geen aanleiding af te wijken van voornoemd uitgangspunt nu de Inspecteur met deze opmerking niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de heffing van winstbelasting niet in redelijkheid op enige regel van het Curaçaose recht kan zijn gestoeld.
4.11.
Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende voor de toepassing van de BRK in 2012 als inwoner van zowel Nederland als Curaçao wordt aangemerkt. Door toepassing van de zogenoemde tie-breaker van artikel 34, lid 2, eerste volzin, BRK wordt belanghebbende in dat geval geacht inwoner te zijn van het land waar de plaats van werkelijke leiding is gevestigd.
Werkelijke leiding
4.12.
Bij de beoordeling van de vestigingsplaats van een lichaam moet in het algemeen ervan worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam berust bij zijn bestuur, en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam door een ander wordt uitgeoefend dan dat bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent (vgl.
HR 23 september 1992, nr. 27.293, ECLI:NL:HR:1992:ZC5105).
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [I], een op Curaçao gevestigd trustkantoor, sinds 1 juli 2008 het bestuur vormt van belanghebbende. Gezien voornoemd arrest moet dan ervan worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van belanghebbende op Curaçao is gevestigd.
4.14.
De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende zich in haar aangiften vennootschapsbelasting 2008 tot en met 2011 heeft gepresenteerd als binnenlands belastingplichtige (zie 2.9) en dat de aangiften vennootschapsbelasting 2007 tot en met 2009 van dochtermaatschappij [G] BV door belanghebbende als directeur te [Z] zijn ondertekend (zie 2.10), en dat dit meebrengt dat de werkelijke leiding vanuit Nederland wordt uitgeoefend.
4.15.
Belanghebbende heeft daartegen ingebracht dat haar jaarstukken worden opgesteld door [I], dat haar aangiften winstbelasting worden opgesteld en ingediend door [I], dat [I] in de hoedanigheid van directeur van belanghebbende de vennootschap [J] BV heeft opgericht, dat [I] de beleggingen van belanghebbende beheert, dat de beleggingsactiviteiten van belanghebbende beperkt zijn – te weten het houden van twee deelnemingen, het houden van vorderingen op haar aandeelhouder en het op passieve wijze beleggen van gelden – en dat deze beperkte activiteit verklaart waarom de jaarlijkse directiebeloning voor [I] slechts USD 2.250 bedraagt. Verder heeft belanghebbende opgemerkt dat zij zich in de aangiften vennootschapsbelasting 2008 tot en met 2011 abusievelijk als binnenlands belastingplichtige heeft gepresenteerd, en dat in de elektronische aangifte vennootschapsbelasting 2008 alsmede in de aangiften vennootschapsbelasting van [G] BV als plaats van ondertekening [Z] is vermeld omdat Administratiekantoor [K] deze aangiften heeft opgesteld en in [Z] is gevestigd.
4.16.
Het Hof dient de vraag waar de werkelijke leiding van belanghebbende is gevestigd, te beantwoorden in het licht van de beperkte activiteiten die door haar worden uitgeoefend. Het Hof komt bij de aldus te maken afweging tot het oordeel dat in het licht van de door [I] verrichte werkzaamheden het door de Inspecteur gestelde in 4.14 onvoldoende is om aannemelijk te achten dat de werkelijke leiding door een ander dan [I] wordt uitgeoefend. Mitsdien komt het Hof tot het oordeel dat de werkelijke leiding van belanghebbende sinds 1 juli 2008 op Curaçao is gevestigd.
Motief voor verplaatsen werkelijke leiding
4.17.
Ingevolge artikel 34, lid 2, tweede volzin, BRK geldt ook voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965 dat indien een lichaam ingevolge de bepalingen van artikel 2, lid 1, onderdeel d, BRK inwoner van beide landen is, deze geacht wordt inwoner te zijn van het land waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gevestigd, tenzij moet worden aangenomen dat de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding van een naar Nederlands recht opgericht lichaam naar de Nederlandse Antillen of Aruba is geweest de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken (vgl. HR 11 oktober 2000, nr. 34.805, ECLI:NL:HR:2000:AA7413).
4.18.
Voor de beantwoording van de vraag of het onmogelijk maken van de heffing van dividendbelasting de doorslaggevende reden is geweest voor de verplaatsing van de werkelijke leiding, is niet van belang of met de verplaatsing werd beoogd een voordeel voor de vennootschap dan wel voor degenen die feitelijk het besluit tot de verplaatsing namen. Indien een of meer andere redenen, van welke aard ook en eventueel in combinatie, een meer dan bijkomstige rol hebben gespeeld, en derhalve de zetelverplaatsing ook zou zijn uitgevoerd bij afwezigheid van een oogmerk verband houdende met dividendbelasting, kan niet worden gezegd dat het onmogelijk maken van de heffing van dividendbelasting de doorslaggevende reden is geweest voor het verplaatsen van de werkelijke leiding van de vennootschap (vgl. HR 11 oktober 2000, nr. 34.805, ECLI:NL:HR:2000:AA7413).
4.19.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de Inspecteur, die zich beroept op de uitzonderingsbepaling van artikel 34, lid 2, tweede volzin, BRK, aannemelijk dient te maken dat de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding van belanghebbende is geweest om de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken.
4.20.
Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard (zie proces-verbaal
blad 8) dat naast de dividendbelasting tal van andere fiscale en persoonlijke overwegingen een rol hebben gespeeld bij de zetelverplaatsing. Belanghebbende heeft als andere overwegingen aangevoerd: i) persoonlijke overwegingen van enig aandeelhouder [C], alsmede de besparing van inkomsten- en erfbelasting voor hem, ii) de financiële infrastructuur is op Curaçao beter dan op Aruba, iii) belanghebbende en haar aandeelhouder hebben geen vertrouwen meer in de financiële stabiliteit van de eurozone, en
iv) belanghebbende geniet op Curaçao een aanzienlijk lager winstbelastingregime dan in Nederland.
4.21.
Het Hof acht niet aannemelijk dat persoonlijke overwegingen van de enig aandeelhouder/niet-bestuurder om naar Aruba te emigreren - waaronder motieven om inkomsten- en erfbelasting te besparen - belanghebbende noopten tot verplaatsing van haar werkelijke leiding van Nederland naar Curaçao. Nu de werkelijke leiding van Nederland naar Curaçao is verplaatst, kan het verschil in financiële infrastructuur tussen Aruba en Curaçao geen verklaring voor de verplaatsing vormen.
4.22.
Verder acht het Hof niet aannemelijk dat het ontbreken van vertrouwen in de financiële stabiliteit van de eurozone een meer dan bijkomstig motief is geweest voor verplaatsing. Belanghebbende houdt immers na verplaatsing nog immer haar beleggingen aan in euro’s en ook de jaarrekening is in ieder geval tot en met 2012 in euro’s opgesteld. Bovendien noopt het aanhouden van beleggingen in een andere valuta niet ertoe dat de werkelijke leiding van belanghebbende wordt verplaatst.
4.23.
Evenmin acht het Hof aannemelijk dat het winstbelastingregime op Curaçao een meer dan bijkomstig motief is geweest voor verplaatsing. Belanghebbende was in 2008 op Curaçao onderworpen aan een tarief van 34,5%, terwijl het vennootschapsbelastingtarief in Nederland op dat moment 25,5% bedroeg. Daarbij komt dat belanghebbende vanwege de met de Curaçaose belastingautoriteiten afgesloten rulings ook in de jaren dat zij een verlies lijdt, winstbelasting is verschuldigd. Zo heeft belanghebbende blijkens de door haar ingediende aangiften winstbelasting 2008 tot en met 2012 in die jaren in totaal een verlies geleden, terwijl zij wel winstbelasting was verschuldigd.
4.24.
Ter zitting heeft belanghebbende bewijs aangeboden om inzichtelijk te maken op welke wijze de winstbelasting op Curaçao is berekend. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit de aangiften winstbelasting en daarbij behorende bijlagen voldoende op welke wijze de winstbelasting op Curaçao is berekend, zodat een nadere toelichting niet noodzakelijk is. Het Hof passeert derhalve dit bewijsaanbod.
4.25.
Verder heeft belanghebbende betoogd dat de door belanghebbende ter beschikking gestelde dividenden bij de op Aruba woonachtige aandeelhouder worden belast met 25 percent inkomstenbelasting onder volledige verrekening van de in Nederland inhouden dividendbelasting, zodat de reden voor verplaatsing van de werkelijk leiding niet kan zijn geweest het onmogelijk maken van de heffing van dividendbelasting. De Inspecteur heeft daartegen ingebracht dat het feit dat belanghebbende de onderhavige procedure voert, impliceert dat in de dividendbelasting weldegelijk een motief is gelegen. Belanghebbende heeft zulks ter zitting bevestigd en in dat verband opgemerkt dat in de toekomst de heffing van inkomstenbelasting op Aruba kan wijzigen en dat belanghebbende in de toekomst zou kunnen verhuizen naar een ander land alwaar de dividendbelasting niet volledig kan worden verrekend. Nu belanghebbende ter zitting heeft bevestigd dat in de dividendbelasting weldegelijk een motief is gelegen, kan belanghebbendes betoog reeds daarom niet slagen.
4.26.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de door belanghebbende naast het dividendbelastingmotief (zie 4.20) aangevoerde fiscale en persoonlijke overwegingen niet noopten tot verplaatsing van de werkelijke leiding dan wel niet meer dan een bijkomstig motief voor verplaatsing zijn geweest. Gelet daarop acht het Hof aannemelijk dat het onmogelijk maken van de heffing van dividendbelasting de doorslaggevende reden is geweest voor het verplaatsen van de werkelijke leiding van belanghebbende. Al hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Belanghebbende heeft mitsdien terecht dividendbelasting ingehouden op het aan haar aandeelhouder ter beschikking gestelde dividend.
Proceskostenvergoeding
4.27.
De Rechtbank heeft in de door haar vastgestelde schending van artikel 7:5 Awb aanleiding gezien de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De Rechtbank heeft daarbij geen vergoeding toegekend voor de reiskosten die [C] heeft gemaakt om vanuit Aruba de zitting van de Rechtbank bij te wonen. In dat verband heeft de Rechtbank overwogen dat [C] geen directeur is van belanghebbende, dat [C] ter zitting is opgetreden als mede-gemachtigde naast mr. [A] die is opgetreden als professionele rechtsbijstandverlener, en dat het Besluit proceskosten bestuursrecht geen mogelijkheid biedt om reiskosten van een mede-gemachtigde te vergoeden.
4.28.
Dit oordeel van de Rechtbank is juist. [C] is meegebracht in de hoedanigheid van mede-gemachtigde. Het exclusief-limitatieve systeem van het Besluit proceskosten bestuursrecht biedt geen ruimte de reis en verblijfkosten van deze mede-gemachtigde voor vergoeding op grond van artikel 8:75 Awb in aanmerking te nemen, aangezien belanghebbende zich tevens heeft laten vertegenwoordigen door een professionele rechtshulpverlener, waarvan de kosten krachtens art. 1, aanhef en onder a van voornoemd besluit, wel voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. CRvB 10 maart 1998, nr. AAW 93/476, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7594).
4.29.
Voorts heeft de Rechtbank terecht belanghebbendes verzoek om een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand afgewezen. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, nr. 41.235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Immers, al zou tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase, zoals belanghebbende betoogt, het bepaalde in artikel 7:5 Awb van toepassing zijn geweest en zou deze bepaling niet in acht zijn genomen, dan nog zou de Inspecteur daarmee naar het oordeel van het Hof niet in een zodanig vergaande mate onzorgvuldig hebben gehandeld dat dit aanleiding zou zijn voor het toekennen van een integrale proceskostenvergoeding.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende dient ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.BeslissingHet Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2014.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 5 november 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.