2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“
Feiten
1. Eiser en zijn echtgenote hebben in de periode van 1 januari 2006 tot medio oktober 2017 een onderneming in firmaverband gedreven onder de naam VOF [B] . VOF [B] exploiteerde twee grillrestaurants, [C] (tot 27 juli 2016) en [D] (tot 1 oktober 2017) in [adres] in [plaatsnaam 1] . De winst wordt na vergoeding voor arbeid en kapitaalbijdrage gelijkelijk verdeeld tussen eiser en zijn echtgenote.
2. Verweerder heeft op 6 oktober 2014 de aangifte ib/pvv 2013 van eiser ontvangen. Eiser geeft daarin een verzamelinkomen aan van € 2.702, hetgeen volledig bestaat uit inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft de definitieve aanslag ib/pvv 2013 conform de aangifte opgelegd met dagtekening 15 januari 2015.
3. Verweerder heeft op 10 december 2015 de aangifte ib/pvv 2014 van eiser ontvangen. Eiser geeft daarin een verzamelinkomen aan van € 13.281, dat geheel bestaat uit inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft de definitieve aanslag ib/pvv 2014 conform de aangifte opgelegd met dagtekening 5 februari 2016.
4. Op 7 april 2017 heeft verweerder aangekondigd een boekenonderzoek uit te voeren naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomsten-, omzet-, en loonbelasting over de jaren 2015 en 2016 van VOF [B] en eiser en zijn echtgenote. Aanleiding voor het onderzoek zijn x-afslagen van de kassa van [C] over de periode 19 maart 2016 tot en met 25 juli 2016 die zijn ontvangen van een voormalig medewerker van VOF [B] . Deze zouden erop duiden dat in de maanden juni-juli 2016 niet de volledige omzet is verantwoord. Naar aanleiding van de bevindingen in het onderzoek heeft verweerder op 19 april 2018 eiser geïnformeerd dat het boekenonderzoek werd uitgebreid naar de jaren 2013, 2014 en 2017 en heeft verweerder eiser verzocht administratie en andere gegevens te verstrekken.
5. Op 3 mei 2018 heeft de adviseur van eiser verweerder informatie verstrekt over de jaren 2013, 2014 en 2017 zoals jaarrapporten (2013 en 2014), het kasboek, de auditfile en de kolommenbalans (2017).
6. Op 8 mei 2018 heeft verweerder in een e-mail aan eiser en zijn adviseur verzocht om de digitale kassabestanden te verstrekken over de onderzochte periode. Hierop is geen reactie gekomen.
7. Op 16 mei 2018 heeft verweerder een informatiebeschikking gezonden aan VOF [B] en per e-mail aan haar firmanten, met als grondslag dat niet werd voldaan aan informatieverzoeken ex artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en niet werd voldaan aan de administratie- bewaarplicht ex artikel 52 AWR. De informatiebeschikking is ook per e-mail verzonden aan de adviseur van eiser. Eiser heeft geen bezwaar aangetekend tegen deze informatiebeschikking zodat deze onherroepelijk is komen vast te staan.
8. Blijkens een memo gedagtekend 24 mei 2018 hebben EDP-medewerkers van verweerder restaurant [D] van eiser bezocht op 17 mei, 25 juli en 25 september 2017. Daarbij is vastgesteld dat er van de gebruikte kassa’s geen back-ups zijn. Ook niet van een oude kassa die tot april 2017 in gebruik was.
9. Eiser heeft verweerder per e-mail van 10 juni 2018 bericht dat hij en zijn echtgenote een deel van de administratie hebben weggegooid en een deel hebben meegenomen naar Bangladesh toen zij Nederland definitief verlieten. Eiser heeft deze administratie in bewaring gegeven aan iemand anders. Blijkens de e-mail heeft eiser er op dat moment geen zicht op welke informatie zich bevindt in de nog beschikbare administratie.
10. Van het boekenonderzoek over de jaren 2013, 2014 en 2017 is op 9 augustus 2018 een rapport opgemaakt door verweerder en toegezonden aan eiser en zijn adviseur (hierna ‘rapport boekenonderzoek’). Eiser wordt daarbij in de gelegenheid gesteld te reageren als de aangekondigde aanslagen afwijken van de gemaakte afspraken dan wel als de boeten ten onrechte of te hoog worden opgelegd. In het rapport boekenonderzoek wordt geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de administratieplicht, informatieverzoeken niet afdoende worden beantwoord en dat niet de vereiste aangifte is gedaan voor de jaren 2013 en 2014. Tevens wordt aangekondigd dat aan eiser vergrijpboeten zullen worden opgelegd.
11. Het rapport boekenonderzoek komt in paragraaf 3.4 op de volgende wijze tot de omzetcorrecties over 2013 en 2014:
‘(…)
Gezien de geconstateerde administratieve gebreken zal de omzet over de jaren 2013, 2014 en 2017 (1e half jaar) als volgt worden gecorrigeerd.
In de jaren 2015 en 2016 is er vanuit gegaan dat 75% van de omzet is verantwoord (zie rapport over de jaren 2015 en 2016). Er is geen reden om aan te nemen dat het in de jaren 2013, 2014 en 2017 (1e halfjaar) anders is geweest. De omzet hoog over de jaren 2015 en 2016 is theoretisch benaderd en bedroeg resp. 13,2 % en 14,2% van de aangegeven omzet. Voor de jaren 2013 en 2014 zal worden uitgegaan dat 13% en voor het 1e halfjaar 2017 14% van de aangegeven omzet is toe te rekenen aan omzet hoog.
Onderstaand volgt een uiteenzetting hoe er tot het percentage van 75% is gekomen.
Via een ex-werknemer zijn aan de Belastingdienst x-afslagen ter beschikking gesteld van 19 maart 2016 t/m 25 juli 2016 van [C] . Deze stroken geven over de maanden juni en juli 2016 € 18.447 meer omzet te zien dan is aangegeven.
Aangegeven omzet [C] over de periode 01-05-16 t/m 25-07-16
€ 38.012 (67% 2/3)
Dit moet zijn € 56.459 (100%)
Verschil € 18.447
Rekening houdend met het verschil van € 18.447 wordt op jaarbasis 83,32% van de omzet verantwoordt (aangeven omzet € 92.153 dit moet minimaal € 110.600 zijn). In de top periode wordt op basis van de stroken 2/3 van de omzet aangegeven. Ik ga er vanuit dat dit ook voor de periode augustus en september geldt (totaal vier maanden).
Het aangegeven overall % van [C] bedraagt 83,32%. Het gemiddelde percentage tussen overall (83,32%) en top periode (66,67%) bedraagt derhalve 75% (uitgaande van het feit dat de activiteiten in de maanden november t/m februari op een laag pitje staan). Gezien het vorenstaande zal er van uitgegaan dat in de jaren 2015 en 2016 van beide filialen ( [D] en [C] ) 75 % omzet is verantwoord. Voor de jaren 2013, 2014 en het eerste half van 2017 zal worden uitgegaan van hetzelfde percentage.
2013 2014
Aangegeven omzet [D] en [C] 75% 243.440 356.326
Dit moet zijn 100% 324.586 475.101
Correctie omzet 81.146 118.775
Correctie omzet hoog 13% 10.548 13% 15.440
Correctie omzet laag 87%: 70.598 87% 103.335
12. Het rapport boekenonderzoek berekent vervolgens in dezelfde paragraaf de volgende correcties op de winst:
‘(...)
Correctie: 2013 meer winst € 10.548 : 121 x 100 = € 8.717
meer af te dragen omzetbelasting hoog € 1.831
meer winst € 70.598 : 106 x 100 = € 66.602
meer af te dragen omzetbelasting hoog € 3.996
2014 meer winst € 15.440 : 121 x 100 = € 12.760
meer af te dragen omzetbelasting hoog € 2.680
meer winst € 103.335 : 106 x 100 = € 97.485
meer af te dragen omzetbelasting hoog € 5.850
(…)’
13. Per e-mail van 22 augustus 2018 reageert eiser op het voornemen een boete op te leggen, stellende dat ten onrechte een boete wordt opgelegd en verzoekt hij opnieuw om een nader uitstel tot het einde van het jaar. Verweerder reageert hierop bij brief van 23 augustus 2018 dat verder uitstel niet wordt verleend en dat eiser bezwaar kan aantekenen tegen de aanslagen.
14. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. De winsten over 2013 respectievelijk 2014 worden gecorrigeerd met € 37.660 en € 55.123, hetgeen na toepassing van een hogere mkb-winstvrijstelling van € 5.272 respectievelijk € 7.717 leidt tot een gecorrigeerde belastbare winst van € 41.242 (2013) en € 64.347 (2014). De vergrijpboeten worden vastgesteld met als grondslag (voorwaardelijk) opzet en berekend naar een percentage van 50%. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet volgens verweerder, omdat belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting hebben gedaan op basis van een administratie die grote gebreken vertoont. Door de gebreken is de juistheid van de aangegeven omzet niet te controleren. Hiermee heeft eiser, aldus verweerder, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er te weinig belasting zou worden geheven.
15. Naar aanleiding van een inlichtingenverzoek van verweerder aan de fiscale autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk heeft verweerder informatie ontvangen inhoudende dat:
a. Eiser eigenaar is van een onbezwaarde woning met een geschatte waarde op 28 januari 2020 van tussen de GBP 500.001 en GBP 1.000.000, welke werd aangeschaft voor GBP 660.000 in juni 2014;
b. Eiser rekeninghouder is bij verschillende banken in het Verenigd Koninkrijk waarvan op één rekening in 2013 contante stortingen worden verricht van enkele duizenden Engelse ponden;
c. Eiser aandeelhouder en enig bestuurder is van een tweetal rechtspersonen, [E] Limited en [F] Limited welke vennootschappen rekeninghouder zijn van bankrekeningen waarop in 2013 en 2014 herhaaldelijk contante stortingen worden gedaan van duizenden euro’s;
d. Op rekening van [E] Limited door ‘ [A] ’ en ‘ [A] ’ op 14 april 2014 in totaal bedragen van GBP 131.500 werden bijgeschreven;
e. Op rekening van [F] Limited in april/mei 2014 door ‘ [A] ’ en ‘ [A] ’ een bedrag van GBP 122.000 werd bijgeschreven.”