ECLI:NL:GHAMS:2024:744

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
23/65
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van verhuurde woningen in Amsterdam met tuin

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X], wonende te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2022. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard met betrekking tot de WOZ-waarde van twee verhuurde woningen in Amsterdam, gelegen aan [A-straat] 5-H en [A-straat] 5-1. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op respectievelijk € 338.000 en € 295.000, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende betwistte deze waarderingen en voerde aan dat de waarden te hoog waren vastgesteld. Tijdens de procedure wisselde de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunten over de waarderingen, wat leidde tot vragen over de consistentie van zijn argumenten. Het Hof heeft op 5 maart 2024 uitspraak gedaan, waarbij het de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren. Belanghebbende had ook een verzoek om immateriële schadevergoeding ingediend, maar dit werd afgewezen omdat de termijn van twee jaar voor de behandeling van de zaak nog niet was overschreden. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/65
5 maart 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 9 december 2022 in de zaak met kenmerk AMS 22/780 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen met dagtekening 28 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaken aan de adressen [A-straat] 5-H en [A-straat] 5-1 te [plaats] (hierna: de woningen) voor het kalenderjaar 2021 naar waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op respectievelijk € 338.000 en € 295.000. In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar het tegen de hiervoor vermelde beschikkingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft als volgt op het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond, en
- wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 januari 2023 en nader gemotiveerd bij brief van
14 februari 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 15 januari 2024 heeft belanghebbende een aanvullend stuk (zijn “pinpointbrief”) ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7.
Het Hof heeft overwogen om, in het licht van de telkens wisselende diametraal tegengestelde standpunten ten aanzien van de waarden (lager dan wel hoger dan beschikt) en de steeds wisselende verklaringen van de gemachtigde daarover, belanghebbende in persoon op te roepen teneinde daarover een nadere toelichting te geven en uit te kunnen sluiten dat in deze zaak sprake is van misbruik van procesrecht. Gelet op de gevorderde leeftijd van belanghebbende heeft het Hof daarvan afgezien en het onderzoek niet heropend.

2.2. Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woningen. [A-straat] 5-H is een benedenwoning uit 1907 met een tuin en een berging. Deze woning heeft een oppervlakte van 51 m2, de tuin heeft een oppervlakte van 40 m². [A-straat] 5-1 is een bovenwoning uit 1907 met een berging. Deze woning heeft een oppervlakte van 47 m². Beide woningen zijn verhuurd.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarden in eerste aanleg ten aanzien van beide woningen een intern waarde-advies (waarvan een waardematrix deel uitmaakt) overgelegd. In deze waarde-adviezen en matrices zijn ter vergelijking gegevens van panden (hierna: de vergelijkingsobjecten) opgenomen die in dezelfde buurt als de woningen van belanghebbende liggen.
2.3.
Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde wisselend verklaard over de ingenomen standpunten. Na enig reflecteren heeft de gemachtigde bevestigd dat de in het loop van het geding ingenomen standpunten als volgt zijn samen te vatten: “in de bezwaarfase vond ik de waarden te hoog, tijdens het hoorgesprek nam ik het standpunt in dat de waarden niet te hoog waren, in het beroepschrift was mijn standpunt weer dat de waarden te hoog waren, ter zitting bij de rechtbank vond ik de waarden juist weer te laag en moesten de waarden omhoog en daarna luidt de nieuwe instructie dat de waarden naar beneden moeten.”

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is – nadat het standpunt van belanghebbende ter zitting van het Hof dienovereenkomstig is bijgesteld – in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de woningen te hoog heeft vastgesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist (de heffingsambtenaar wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’verweerder’):

Beroep op betalingsonmacht griffierecht
1. [X] heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan voor de betaling van het griffierecht. Dat beroep wordt afgewezen omdat het niet is onderbouwd, ook niet nadat [X] daartoe de gelegenheid is gegeven. [X] heeft (alsnog) het griffierecht in deze zaak betaald.
Inhoudelijke beoordeling
2. [X] is eigenaar van beide woningen. [A-straat] 5-H is een benedenwoning uit 1907 met een tuin en een berging. De woning heeft een oppervlakte van 51 m2. De tuin heeft een oppervlakte van 40 m². [A-straat] 5-1 is een bovenwoning uit 1907 met een berging. Deze woning heeft een oppervlakte van 47 m².
3. Partijen zijn het niet eens over de WOZ-waarde van de woningen. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2020. Bepalend is de staat waarin de woningen op die datum verkeren. [1] [
Hof: voetnoot rechtbank]
.
4. De gemachtigde van [X] heeft voor het eerst ter zitting aangevoerd dat hij voor de woning een hogere WOZ-waarde voorstaat dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 24 november 2021 en 17 december 2021 heeft de gemachtigde blijkens de uitspraak op bezwaar aangevoerd dat de waarde van de woning niet te hoog was en dat hij bereid was het bezwaar tegen de waarderingsbeschikking in te trekken als er tevens een schikking op andere dossiers kon worden bereikt. De heffingsambtenaar is daar niet op ingegaan. De rechtbank en de heffingsambtenaar zijn op grond van de stellingen van [X] ervanuit gegaan dat [X] een lagere waarde voor de woning bepleitte dan de heffingsambtenaar had vastgesteld.
5. De rechtbank is van oordeel dat een partij zijn standpunt gedurende een procedure mag wijzigen, maar niet als dat in strijd is met een goede procesorde, bijvoorbeeld als het eerst wordt aangevoerd op een zodanig laat tijdstip dat de rechtbank en de wederpartij worden overvallen met en niet meer adequaat kunnen reageren op dit gewijzigde standpunt. De gemachtigde van [X] heeft de diametrale wijziging van zijn standpunt ten aanzien van de waardering van de woningen eerst bij de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting aangevoerd en dat is te laat. De gemachtigde van [X] weet dit, want het is niet de eerste keer dat hij dit te horen krijgt. [2] [
Hof: voetnoot rechtbank]. Het nadere standpunt zal daarom niet door de rechtbank worden beoordeeld, met dien verstande dat uit deze standpuntwijziging wel wordt afgeleid dat [X] zijn aanvankelijke standpunt dat de waardes te laag [
Hof: te hoog] zijn vastgesteld, heeft laten varen.
6. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde van de woningen niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing taxatierapporten overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar daarmee in voldoende mate de waarde voor de woningen van € 338.000,- respectievelijk € 295.000,- aannemelijk gemaakt.
Immateriële schadevergoeding
7. [X] heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van deze zaak in bezwaar en beroep.
8. De rechtbank stelt vast dat [X] op 3 maart 2021 een bezwaarschrift heeft ingediend. Op de datum dat uitspraak in deze zaak wordt gedaan, 9 december 2022, is nog geen twee jaar verstreken, zodat het verzoek om schadevergoeding reeds op die grond wordt afgewezen.
Conclusie
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Bij die uitkomst is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Formele verzoeken
5.1.
Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift en “pinpointbrief” een reeks klachten van formele aard geformuleerd, voornamelijk bestaande uit in algemene bewoordingen gestelde verzoeken om het verkrijgen van gedingstukken, zoals taxatieverslagen, grondstaffels, processen-verbaal en taxatierapporten. Het Hof leidt uit het dossier af dat deze klachten feitelijke grondslag missen. Belanghebbende heeft alle op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen. Niet (meer) in geschil is dat het beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht en het verzoek om toekenning van vergoeding van immateriële schade terecht is afgewezen.
Waarden woningen
5.2.
Het Hof stelt bij zijn beoordeling (van elke woning) voorop dat (i) de in geschil zijnde waarde de waarde van de woning in zijn geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden een hulpmiddel om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken, en (ii) het bij de vaststelling van de waarde – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de peildatum – om een taxatie van de waarde op de peildatum gaat; een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere objecten. Een dergelijke taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend.
5.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de door hem in beroep overgelegde interne waarde-adviezen en in het bijzonder met de daarvan deel uitmakende waardematrices aannemelijk gemaakt dat de waarderingen van de woningen niet te hoog zijn. De vergelijkingsobjecten zijn qua bouwkenmerken, ligging en uitstraling zeer goed vergelijkbaar met de woningen. Ze zijn gelegen in dezelfde buurt als de woningen en van nagenoeg hetzelfde bouwjaar. Ook is in de waardematrices voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woningen. De bij beschikking vastgestelde waarden van de woningen in hun geheel bezien verhouden zich goed tot de verkoopprijzen en de kenmerken van de vergelijkingsobjecten en zijn niet te hoog.
5.4.
Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep nog heeft aangevoerd, overweegt het Hof voorts als volgt.
5.5.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende – ten aanzien van de woning [A-straat] 5 H – gesteld dat woningen met een tuin (in [plaats] ) een extra hoge waarde hebben en dat daar bij de waardering op de juiste wijze rekening mee moet worden gehouden.
5.6.
Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat bij grondgebonden woningen als die van belanghebbende met een tuin geen grondstaffel wordt gehanteerd maar voor de tuin een vaste prijs per vierkante meter wordt gehanteerd. Het Hof ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze methode in het geval van belanghebbende, waar een huis met een tuin vergeleken wordt met andere woningen met een vergelijkbare tuin, leidt tot een te hoge vaststelling van de waarde. Hetgeen van de zijde van belanghebbende is aangevoerd rechtvaardigt een dergelijk oordeel geenszins.
5.7.
Belanghebbendes klacht ter zake van de indexering van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten bij [A-straat] 5-H slaagt evenmin. Zijn betoog komt er immers op neer dat ten aanzien van de op 15 augustus 2019 gerealiseerde verkoopprijs van het object Van [B-straat] een te geringe indexering heeft plaatsgevonden. Indien dat juist zou zijn is de gecorrigeerde transactieprijs per waardepeildatum te laag berekend hetgeen dus juist niet tot de conclusie kan leiden dat de waarde van belanghebbendes woning in vergelijking met dat vergelijkingsobject te hoog is vastgesteld.
5.8.
In de overigens van de zijde van de gemachtigde geuite sjabloonmatige klachten over waardedrukkende omstandigheden die in de telkens weer ingelaste tekstblokken in zijn stukken zijn genoemd ziet het Hof, wegens een gebrek aan concretisering, geen reden om de waarde te hoog te achten. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de in de matrices opgenomen gegevens van de vergelijkingspanden het niet te hoog zijn van de beschikte waarden voldoende heeft onderbouwd.
5.9.
Gelet op het voorgaande komt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar, in het licht van wat belanghebbende heeft aangevoerd, heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de waarden van de woningen niet te hoog zijn vastgesteld.
Slotsom
5.10.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Bij deze stand van het geding ziet het Hof geen aanleiding om derden-belanghebbenden op de voet van artikel 8:26 Awb in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, J-P.R. van den Berg en
M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mrs. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Voetnoten

1.Zie artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ).