Op 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waardering van onroerende zaken voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarden van drie objecten in Utrecht, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, vertegenwoordigd door mr. M. Boerlage. De zaak betreft de woningen aan [adres 1] en [adres 2], en een bedrijfspand aan [adres 3]. De rechtbank heeft de waarde van de woning aan [adres 2] vastgesteld op € 245.000,-, terwijl de waarden van de andere objecten ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning aan [adres 2] niet te laag is vastgesteld, en heeft zelf de waarde schattenderwijs vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet voldoende onderbouwd heeft waarom de door haar voorgestane waarde voor de andere objecten juist zou zijn. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres toegewezen en bepaald dat het betaalde griffierecht door verweerder vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.