ECLI:NL:GHDHA:2018:3446

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
BK-18/00830 t/m BK-18/00834
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van de waarde van onroerende zaken door de heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van verschillende onroerende zaken in Rotterdam is vastgesteld door de heffingsambtenaar. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaken, betwist de vastgestelde waarden en heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan bij het Gerechtshof Den Haag.

De heffingsambtenaar had de waarden van de onroerende zaken vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken, met een waardepeildatum van 1 januari 2016. De belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting geen concrete waarden bepleit en heeft later in zijn beroepschriften gesteld dat de waarden aanzienlijk lager dienen te worden vastgesteld. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de standpuntwijziging van de belanghebbende in strijd is met de goede procesorde, omdat hij niet tijdig de relevante informatie heeft ingediend.

Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om de vastgestelde waarden van de onroerende zaken door de heffingsambtenaar in twijfel te trekken. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 30 november 2018, en zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/00830 t/m BK-18/00834

Uitspraak van 30 november 2018

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 27 juli 2018, met de nrs. ROT 18/1074, ROT 18/1075, ROT 18/1076, ROT 18/1077 en ROT 18/1079.

Procesverloop

1.1.
Bij beschikkingen als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken heeft de heffingsambtenaar de waarden van de navolgende onroerende zaken te Rotterdam per waardepeildatum 1 januari 2016 en voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op:
- € 893.000 voor [A] (ROT 18/1074) (BK-18/00830);
- € 1.946.000 voor [B] (ROT 18/1075) (BK-18/00831);
- € 1.366.000 voor [C] (ROT 18/1076) (BK-18/00832);
- € 1.162.000 voor [D] (ROT 18/1077) (BK-18/00833); en
- € 578.000 voor [E] (ROT 18/1079) (BK-18/00834).
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar van 26 februari 2018 heeft de heffingsambtenaar de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven (ROT 18/1079).
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 2 november 2018. Partijen zijn verschenen. Deze zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken BK-18/00560 t/m BK-18/00565. Wat in ieder van de zaken is aangevoerd, geldt als aangevoerd in alle zaken.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is op 1 januari 2017 eigenaar van de onroerende zaken.
2.2.
Op 11 april 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij de gemachtigde van belanghebbende geen concrete waarden van deze als winkels annex verkoopruimten in gebruik zijnde onroerende zaken heeft bepleit.
2.3.
Het van de door de gemachtigde van belanghebbende bijgewoonde hoorzitting gemaakte verslag vermeldt:
”(…)
Verslag hoorzitting
Datum en tijd: 11 april 2017 van 10.30 uur tot 12;15 uur
Plaats: Kantoor Belastingen Rotterdam, […]
Aanwezig namens belanghebbende(n): [Y]
Aanwezig namens gemeente: Dhr. [F] (taxateur niet-woningen)
Mw. [G] (taxateur woningen)
Mw. [H] (notulist)
Onderwerp:
Onderwerp van de hoorzitting betreft de bezwaarschriften ingediend door [I] tegen de waardevaststelling van diverse objecten voor het jaar 2017 naar waardepeildatum 1 januari 2016.
Tijdens de hoorzitting heeft dhr. [Y] (hierna te noemen [I] ) nadrukkelijk aangegeven dat de waarden van de woningen consistent moet worden doorgevoerd.
Aan het begin van de hoorzitting heeft dhr [Y] nadrukkelijk bevestigd dat de hoorzitting niet lijdt tot hogere waarden.
Tijdens de hoorzitting zijn de volgende punten besproken:
Woningen
(…)
Niet Woningen
(…)
[E]
Kapitalisatiefactor is 11,8
Toegezegd dat gegevens worden opgestuurd over de tot stand komen van de waarde.
[A] , [B] , [C] en [D]
Toegezegd dat gegevens worden opgestuurd over de tot stand komen van de waarde.
Gemaakte afspraken
1. (…)
2. Belastingen Rotterdam stuurt de berekening van de kapitalisatiefactor van alle in dit hoorverslag genoemde objecten aan de [A]
3. Na ontvangst van de berekeningen van de kapitalisatiefactoren dient [I] binnen twee weken een standpunt in te nemen over de waarde of het intrekken van bezwaar.
Indien u niet binnen twee weken na dagtekening van deze brief reageert op het hoorverslag zal Belastingen Rotterdam overgaan tot het doen van uitspraak op bezwaar.
(…)”

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:
”(…)
Overwegingen
1. In zijn beroepschriften heeft [belanghebbende] telkens gesteld dat de waarde (aanzienlijk) lager dient te worden vastgesteld. In zijn brieven, gedateerd 12 juli 2018 en ontvangen 17 juli 2018, voert hij als reactie op het verweerschrift en het taxatierapport van [de heffingsambtenaar] van 14 februari 2018 aan dat de waarde aanzienlijk hoger (te weten per object € 600.000,-) dient te worden vastgesteld. De rechtbank acht de standpuntwijziging binnen de tiendagentermijn in strijd met de goede procesorde. Ook omdat [belanghebbende] in alle zaken refereert aan een eigen verkoopcijfer, afgeleid uit een transactie die al veel eerder, najaar 2017, heeft plaatsgevonden en hij de onderliggende stukken van deze transactie niet heeft ingezonden. Daarnaast heeft hij op een dusdanig korte termijn voor de zitting vanwege die transactie een hogere waarde aan de onroerende zaken gekoppeld dat het voor [de heffingsambtenaar] niet mogelijk was om te reageren en om te kijken wat de consequenties daarvan zijn voor de waarde waarbij onder meer de vraag speelt of de verkoop onder normale of bijzondere omstandigheden plaatsvond.
2. Ter zitting heeft [belanghebbende] aangegeven dat in alle zaken uitsluitend de beroepsgrond aan de orde is dat de waarde te laag is en waarom. De overige, eerder aangevoerde gronden heeft hij ter zitting ingetrokken. Nu de rechtbank de standpuntwijziging in strijd acht met de goede procesorde en niet gebleken is dat [belanghebbende] de door hem aangevoerde transactie niet eerder in het geding had kunnen inbrengen, dient dit standpunt buiten beschouwing te worden gelaten. Dat betekent dat er geen sprake meer is van inhoudelijk te beoordelen beroepen. De beroepen zijn ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
(…)”

Geschil en standpunten

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de beslissing van de Rechtbank kan worden gevolgd en, zo het Hof deze niet volgt, of de waarde van de onroerende zaken op een juist bedrag is vastgesteld, welke vragen de heffingsambtenaar bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling

5.1.
Naar ’s Hofs oordeel heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt in aanmerking de uit de stukken naar voren komende wijze van procederen van de gemachtigde van belanghebbende. De toelichting die deze gemachtigde ter zitting heeft gegeven acht het Hof niet toereikend ter verklaring of rechtvaardiging van een dergelijke aanpak. Dit betekent dat ook het Hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarden van de onroerende zaken.
5.2.
In het licht van de vorige overweging merkt het Hof alsdan ten overvloede op dat, voor zover van de zijde van belanghebbende in hoger beroep gezichtspunten met betrekking tot de vaststelling van de waarde van de onroerende zaken naar voren zijn gebracht, deze mede gelet op de betwisting van de heffingsambtenaar het Hof geen aanleiding geven de vaststelling van de waarden van de onroerende zaken door de heffingsambtenaar in twijfel te trekken of niet juist te achten.
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof acht geen termen aanwezig een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door J.T. Sanders, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 30 november 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.