ECLI:NL:RBMNE:2020:2808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde garage ongegrond verklaard

Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waardering van een garage voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels MRE, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de garage had vastgesteld op € 24.000,- per 1 januari 2018. Eiser stelde dat deze waarde te laag was en had zijn standpunt op de zitting gewijzigd door een hogere waarde te bepleiten. De rechtbank oordeelde echter dat eiser door deze wijziging de goede procesorde had geschaad, omdat verweerder niet adequaat op het nieuwe standpunt kon reageren. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de garage aan de [adres] in [woonplaats] (de garage) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 24.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op 19 juni 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , taxateur.

Overwegingen

1. Eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend, waaronder de brief van 8 juni 2020. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal het beroep daarom beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
2. Eiser stelt dat de waarde van de garage te laag is vastgesteld. Hierbij heeft hij erop gewezen dat de vergelijkingsobjecten kleiner zijn. Eiser heeft op de zitting toegelicht waarom hij belang heeft bij vaststelling van een hogere waarde van de garage.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser bij brief van 8 juni 2020 zijn standpunt heeft gewijzigd en een hogere waarde van de garage bepleit in plaats van een lagere waarde. Gesteld noch gebleken is dat eiser niet al eerder een hogere waarde had kunnen bepleiten. In het taxatieverslag, dat eiser in de bezwaarprocedure ter beschikking stond, staan immers vergelijkingsobjecten genoemd die verkocht zijn voor een bedrag van rond de € 24.000,- en kleiner zijn dan de garage van eiser. Desondanks heeft eiser tot 8 juni 2020 een lagere waarde bepleit. Zo heeft eiser in zijn brief van 11 september 2019 juist waardeverminderende factoren benoemd. Overigens is eiser blijkens het verslag van de hoorzitting van 28 mei 2019 op de hoorzitting akkoord gegaan met de waarde.
Doordat eiser nu een hogere waarde bepleit, verandert verweerders bewijslast en moet hij in het licht van de nieuwe stelling van eiser aannemelijk maken dat de waarde niet te laag is vastgesteld. Verweerder heeft op de zitting bezwaar gemaakt tegen deze wijze van procederen.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet de goede procesorde zich in dit geval tegen het beoordelen van het nieuwe standpunt van eiser. Eiser heeft door deze wijze van procederen verweerder de kans ontnomen om adequaat te reageren op het nieuwe standpunt. De taxateur heeft op de zitting wel gereageerd op het standpunt van eiser, maar hij heeft dat standpunt niet kunnen onderbouwen. De omstandigheid dat eiser zijn standpunt en daarmee de bewijslast van verweerder heeft gewijzigd met inachtneming van de termijn van artikel 8:58 van de Awb, leidt er niet zonder meer toe dat de goede procesorde niet is geschaad. Of sprake is van schending van de goede procesorde is afhankelijk van de omstandigheden, waaronder de procesopstelling van eiser in de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om verweerder gelegenheid te geven om te onderbouwen dat de waarde niet te laag is, omdat dat zou leiden tot een ongewenste vertraging van de behandeling van deze zaak. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan deze beroepsgrond voorbijgaan. De rechtbank vindt hiervoor steun in jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] .
4. De rechtbank stelt verder vast dat eiser zijn primaire standpunt, namelijk dat de waarde van de garage te hoog is vastgesteld, niet expliciet heeft verlaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de matrix aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de vastgestelde waarde te hoog te vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2020 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. van Ravenhorst, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van 6 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9737