Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 bekendgemaakt
€ 177 aan eiseres te vergoeden;
16 februari 2022. Belanghebbende heeft een verweerschrift en tevens een incidenteel hoger beroep ingediend, ingekomen op 23 maart 2022, en dit nader gemotiveerd bij brief van
30 maart 2022.
2.Feiten
28 februari 2019, is gedagtekend 26 februari 2019.
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
26 januari 2019 gedagtekend was, wijzigde eiseres haar standpunt aldus dat de vertraging aan PostNL zou liggen. Eiseres heeft daarmee geen feiten en omstandigheden aangevoerd laat staan aannemelijk gemaakt, die kunnen leiden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding
29 november 2019. De bezwaarfase heeft dus (afgerond) 7 maanden, en daarmee (naar boven) afgerond 1 maand te lang geduurd. Het beroepschrift is ingediend op 7 januari 2020. De beroepsfase heeft dus (afgerond) 24 maanden, en daarmee 6 maanden te lang geduurd.
5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep
14 mei 2020 uitstel heeft gevraagd voor het betalen van griffierecht en dat vervolgens tussen de gemachtigde en de rechtbank is gecorrespondeerd over de betaling van het griffierecht. In dat verband heeft de gemachtigde diverse malen een beroep gedaan op betalingsonmacht van zijn cliënt, zoals per brieven van 28 augustus 2020, 18 september 2020, 3 december 2020 en
12 januari 2021. Volgens de heffingsambtenaar is uit laatstvermelde brief af te leiden dat het griffierecht 12 maanden na ontvangst van het beroepschrift nog niet was gedaan. De rechtbank heeft volgens de heffingsambtenaar gereageerd op onder meer 10 september 2020 en
1 december 2020, en op 17 maart 2021 is de heffingsambtenaar – naar hij stelt – verzocht een verweerschrift in te dienen.
Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende5.12. Nu belanghebbende in zijn incidenteel hoger beroep geen enkele grief heeft aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring - terwijl, voor zover van belang, de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof heeft verklaard dat belanghebbende de aanslag in april 2019 heeft betaald – ziet het Hof geen enkele reden om ter zake van de ontvankelijkheid van het bezwaar tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, en maakt het de gronden waarop de beslissing van de rechtbank berust (rechtsoverwegingen 6 tot en met 10) tot de zijne. Het Hof ziet ook geen aanleiding om aan de eventuele onzorgvuldigheid van de heffingsambtenaar van het niet navraag doen naar een mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding gevolgen te verbinden (vgl. Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595). Bij dit oordeel gaat het Hof voorbij aan al hetgeen gemachtigde in het incidenteel hoger beroep van belanghebbende over de waardevaststelling heeft aangevoerd.
21 januari 2022 tot deze uitspraak zijn nog geen twee jaren verstreken, hetgeen betekent dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade voor de hoger beroepsfase.
6.Kosten
7.Beslissing
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 16 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.