ECLI:NL:GHAMS:2022:584

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
21/00214
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake belastingaanslagen IB/PVV 2016 en 2017

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst was genomen. De informatiebeschikking had betrekking op de verplichting van de belanghebbende, [X], om gegevens en inlichtingen te verstrekken voor de belastingheffing over de jaren 2016 en 2017. De inspecteur had op 14 januari 2019 de informatiebeschikking genomen, omdat hij vermoedde dat [X] niet volledig had voldaan aan zijn verplichtingen om informatie te verstrekken over buitenlandse bankrekeningen. De rechtbank had eerder het beroep van [X] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gevraagde gegevens van belang waren voor de belastingheffing. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden. Belanghebbende had niet voldaan aan zijn verplichting om de gevraagde informatie te verstrekken, en het Hof wees de grieven van [X] af. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [X] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00214
24 februari 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 18 januari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/3157 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 januari 2019 ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) genomen. De informatiebeschikking heeft betrekking op nog op te leggen aanslagen inkomstenbelasting premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 mei 2019 de informatiebeschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 januari 2021 (verzonden aan partijen op 19 januari 2021; in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder) als volgt beslist op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • stelt eiser in de gelegenheid om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak te voldoen aan de in de beschikking van 14 januari 2019 opgenomen verplichtingen.”
1.4.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 6 september 2021 en op 13 oktober 2021 nadere stukken bij het Hof ingediend. Afschriften hiervan zijn aan de wederpartij verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2021. De zaak van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met de zaak van zijn echtgenote [echtgenote ] met kenmerk 21/00215; al hetgeen in de ene zaak is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Eiser is geboren op [datum x] en gehuwd met [echtgenote ] , geboren op [datum y] .
2. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie van het Koninkrijk België aan de Nederlandse Belastingdienst spontaan inlichtingen verstrekt over rekeningen bij de Kredietbank Luxenbourg (hierna: KB-Lux). De informatie bevatte circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders, van wie een aantal codenamen gebruikte. Eind 2001 is het zogeheten Rekeningenproject van start gegaan.
3. In het kader van dat onderzoek heeft een toets plaatsgevonden of de gegevens gebruikt kunnen worden binnen fiscale procedures, omdat vermoed werd, dat, gelet op het Luxemburgse bankgeheim de gegevens niet door KB-Lux zijn verstrekt, maar waarschijnlijk afkomstig zijn van personen die deze gegevens van KB-Lux ontvreemd hebben: de zogenoemde Nota Rechtmatigheid. Geconcludeerd werd dat gelet op de op dat moment bekende jurisprudentie er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal c.q. bewijsmateriaal dat niet gebruikt zou mogen worden.
4. Verweerder heeft een renseignement ontvangen van een rekening bij KB-Lux op naam van [X] en [echtgenote ] (hierna: echtgenote) met rekeningnummer [rekeningnummer 1 ] met daarop op 31 januari 1994 een totaalsaldo van fl. 23.170,22 (€ 10.514,19).
5. Tot de stukken behoort een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling Rekeningenproject van 26 september 2012 van [A] ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de [A bedrijf] [plaats A] , betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij KB-Lux. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam(en):
[X] – [echtgenote ]
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux geen sprake is van gehuwden ten tijde van het afsluiten van de rekening. In casu [X] gehuwd met [echtgenote ] .
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is van [echtgenote ] . Dit is [X] is: [voornaam X]
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat vermoedelijk is ingegaan per [datum z] .”
6. Op 25 oktober 2017 heeft KB-Lux, op verzoek van de Nederlandse autoriteit, aan de Luxemburgse autoriteiten informatie verstrekt. Tot deze informatie behoort:
- een verzoek tot opening van een rekening, met nummer [rekeningnummer 3] , van 9 november 2006 van de “ [stichting] ” te [plaats C] . Het verzoek tot opening van de rekening is gedaan door [X] , geboren [datum x] (paspoortnummer [paspoortnummer 1] ) en [echtgenote ] , geboren [datum y] (paspoortnummer [paspoortnummer 2] ). De paspoorten van eiser en echtgenote zijn als bijlage van het verzoek tot opening van de rekening opgenomen;
- een verzoek tot opheffing van [geboortedatum 2] 2010 van rekeningnummer [rekeningnummer 2] , welke verzoek is gedaan door [X] (nummer identiteitsbewijs [paspoortnummer 1] ) en [echtgenote ] (nummer identiteitsbewijs [paspoortnummer 2] ). De tegoeden werden overgedragen naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] van de “ [stichting] ”, en
- een verzoek tot opheffing van 10 oktober 2014 van rekeningnummer [rekeningnummer 3] met als bijlage een kopie van het paspoort van eisers echtgenote met nummer [nummer ] .
7. Op 30 september 2014 bedroeg het saldo van de rekening met nummer [rekeningnummer 3]
€ 157.922,46.
8. Eiser heeft op 30 maart 2017 aangifte ib/pvv over het jaar 2016 gedaan en op
30 april 2018 aangifte ib/pvv over het jaar 2017. Eiser heeft in deze aangiftes geen melding gemaakt van in het buitenland aangehouden rekeningen of beleggingen.
9. Op 1 oktober 2018 heeft verweerder twee vragenbrieven gestuurd met betrekking tot beide belastingjaren. Verweerder heeft in beide brieven vragen gesteld aan eiser over de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1 ] . De vragen van beide brieven zijn gelijkluidend, met als enige afwijking de jaartallen 2016 en 2017 respectievelijk 2015 en 2016. De vragen luiden als volgt:
“1. Is de bankrekening in 2016 en 2017 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekening, op 1 januari 2016 en 2017?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de [de bank] -rekening gestalde vermogen in 2016 en 2017 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari 2016 en 2017?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
10. Met dagtekening 4 december 2018 heeft verweerder het verzoek om informatie van 1 oktober 2018 herhaald.
11. Eiser heeft als reactie hierop bij e-mail van 4 januari 2019 aangegeven dat de aanslag ib/pvv 2015 reeds is vastgesteld conform de ingediende aangifte ib/pvv 2015 en hierdoor sprake is van een vergissing dat de vragen door verweerder aan eiser zijn gesteld betreffende de aangiftes ib/pvv 2016 en 2017.
12. Met dagtekening 14 januari 2019 heeft verweerder voor beide jaren een informatiebeschikking genomen.
13. Eiser heeft op 22 februari 2019, bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking voor de jaren 2016 en 2017.
14. Op 8 mei 2019 heeft tussen verweerder en eiser een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit hoorgesprek is een verslag gemaakt.
15. Op 14 mei 2019 heeft eiser bij e-mail op het verslag van het hoorgesprek gereageerd.
16. Met dagtekening 24 mei 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat het commentaar van eiser van 14 mei 2019 op het verslag van het hoorgesprek is toegevoegd aan het verslag van het hoorgesprek. Het bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
2.3.1.
Bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de inspecteur een kopie gevoegd van stukken die aan hem zijn verstrekt door de belastingautoriteiten (afdeling inlichtingenuitwisseling) van Luxemburg. Tot deze stukken behoort een begeleidende brief met het briefhoofd ‘ [de bank] ’, gedagtekend 25 oktober 2017 te Luxemburg en ondertekend door [B] (Head of Client Middle Office) en [C] (Head of Tax Department) (zie bijlage 16 bij het verweerschrift in eerste aanleg). Deze brief is gericht aan “Le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg, Administration des Contributions Directes, Direction - Division échange de renseignements” en heeft als onderwerp: “Demande de renseignements relatifs à [X] - [echtgenote ] ’. Deze brief heeft – voor zover hier van belang – de volgende inhoud:
“Nous nous référons â votre demande du 08 mai 2017 et vous prions de trouver, en annexe,
les informations dont nous disposons au moment de la rédaction de ce courrier suite à des
recherches approfondies dans nos différents systèmes de conservation de données et de
processus d’archivage.
Veuillez noter que les relations bancaires avec les personnes sous rubrique correspondent
aux racines [rekeningnummer 1 ] , [rekeningnummer 2] et [rekeningnummer 3] .
(…)
Annexe(s):
Pour[rekeningnummer 1 ]:
  • Relevés des mouvements comptables du 01/01/1994 au 29/07/2009 (date suppression)
  • Etats des Avoirs et Engagements en fin d’année de 1997 â 2008 ainsi qu ‘au
30/06/2009
Pour[rekeningnummer 2]:
-
Relevés des mouvements comptables du 02/07/2009 (date ouverture) au 28/04/2010
(date suppression)
  • Etats des Avoirs et Engagements en fin d’année pour 2009 ainsi qu ‘au 31/03/2010
  • Divers : copie du document d’ouverture de compte...
Pour[rekeningnummer 3]:
-
Relevés des mouvements comptables du 08/04/2010 (date ouverture) au 27/10/2014
(date suppression)
  • Etats des Avoirs et Engagements en fin d’année de 2010 â 2013 ainsi qu ‘au 30/09/2014
  • Divers: copie du document d’ouverture de compte...
2.3.2.
Bij deze brief zijn rekeningoverzichten gevoegd van de drie hiervoor vermelde rekeningnummers. In de overzichten met betrekking tot rekeningnummer [rekeningnummer 1 ] (‘NLG VUE’) is onder meer het volgende vermeld:
  • per 31 december 1993 wordt op deze rekening een saldo (‘ancien solde’) vermeld van NLG 23.170,22 en per 15 maart 1994 (na bijstorting van € 5.808,72) NLG 28.978,94;
  • per 1 juli 2009 is een bedrag van NLG 12.431,00 afgeboekt met als vermelding ‘ten gunste van [X] - [echtgenote ] ’. Het saldo na deze overboeking bedraagt NLG 0,08, waarna deze rekening per 23 juli 2009 is opgeheven;
  • voorts zijn overzichten bijgevoegd van aan dit rekeningnummer gekoppelde depots. Het betreft depots aan effecten (‘Wertpapiere’) en contant geld (‘Bargeld’). Per 30 juni 2009 bedraagt de ‘staat van tegoeden en verbintenissen geschat in EUR per 30/06/2009’ in totaal € 13.693,15 (liquiditeiten) respectievelijk € 202.238,55 (obligatieproducten).
2.3.3.
In de overzichten met betrekking tot rekeningnummer [rekeningnummer 2] (‘EUR VUE’) is onder meer het volgende vermeld:
  • deze rekening is geopend op 3 juli 2009. In de maand juli 2009 zijn verschillende bij- en afschrijvingen op deze rekening uitgevoerd met als vermelding ‘in opdracht van [X] - [echtgenote ] ’. Het betreft onder meer de storting van een bedrag afkomstig uit een (effecten)depot op deze rekening van € 200.000,00 en een afboeking van dit rekeningnummer (per 3 augustus 2009) ‘ten uwen gunste’ van € 201.500,00;
  • voorts is onder meer een overschrijving per 26 april 2010 van € 571,72 vermeld, met als specificatie ‘uw opdracht ten gunste van de [stichting] ’;
  • daarnaast zijn overzichten bijgevoegd van aan dit rekeningnummer gekoppelde depots. Per 31 maart 2010 bedraagt de ‘staat van tegoeden en verbintenissen geschat in EUR per 31/03/2010’ in totaal € 96.480,11 (liquiditeiten) respectievelijk € 117.061,48 (obligatie-producten).
2.3.4.
In de overzichten met betrekking tot rekeningnummer [rekeningnummer 3] (‘EUR VUE’), op naam
van de [stichting] ’, is onder meer het volgende vermeld:
  • deze rekening is geopend op 9 april 2010. Het saldo (‘solde’) per 2 januari 2013 bedraagt € 19.489,55;
  • daarnaast zijn overzichten bijgevoegd van aan dit rekeningnummer gekoppelde depots op naam van ‘ [stichting] ’. Per 31 december 2012 bedraagt de ‘staat van tegoeden en verbintenissen, geschat in EUR per 31/12/2012’ in totaal € 19.581,46 (liquiditeiten) respectievelijk € 169.390,00 (obligatieproducten);
  • per 31 december 2013 bedraagt de ‘staat van tegoeden en verbintenissen, geschat in EUR per 31/12/2013’ in totaal € 30.644,24 (liquiditeiten) respectievelijk € 163.545,72 (obligatieproducten);
  • op 3 oktober 2014 is een bedrag opgenomen van € 20.100,00 (“opneming Luxembourg gedateerd 03/10/14”) en bedraagt het saldo (na verkoop van effecten) € 176.639,12;
  • op 10 oktober 2014 is een bedrag opgenomen van € 176.389,12 (“opneming Luxembourg gedateerd 10/10/14”) en op 27 oktober 2014 is de rekening opgeheven.
2.3.5.
Bij de rekeningoverzichten van de rekening met nummer [rekeningnummer 2] is een ingevuld en met dagtekening 2 juli 2009 te [plaats B] (Luxemburg) ondertekend formulier (‘ [de bank] - Document A’) gevoegd. Dit formulier bevat onder meer de volgende ingevulde en aangekruiste gegevens:
“AANVRAAG TOT OPENING VAN EEN REKENING VOOR NATUURLIJKE PERSONEN
Hierbij verzoekt (verzoeken) de cliënt(en) (hierna zonder onderscheid de “Rekeninghouder” of de “Rekeninghouders” genoemd) een rekening te openen bij [de bank] S.A . (hierna “de Bank”).
(…)
Aantal rekeninghouders: 2
(…)
Geopend en geïdentificeerd door (identificatienummer): [indicatienummer ]
(…)
1. Inlichtingen
Gegevens van de rekeninghouders:
Dhr. 1e rekeninghouder Mevr. 2e rekeninghouder
Naam (
meisjesnaam voor[X] [echtgenote ]
gehuwde vrouwen)
Voornamen [voornaam X] [voornaam echtgenote ]
Naam & voorna(a)m(en)
van de echtgeno(o)t(e) [echtgenote ] [X] [voornaam X]
Nationaliteit Nederlands Nederlands
Geboorteland en -stad Nederland Nederland
[Z] [plaats C]
Geboortedatum [data]
Burgerlijke staat gehuwd gehuwd
(…)
Adres (…) [A-straat ]
Postcode/Plaats [postcode] [Z] [postcode] [Z]
Land Nederland Nederland
(…)
Identiteitskaart* Nr.: [paspoortnummer 1] Nr.: [paspoortnummer 2]
*
Identiteitskaart, paspoort, verblijfsvergunning, enz. (een voor eensluidend verklaarde kopie van
het bewijs dient te worden bijgevoegd)
2. Werking van de rekening
Soort rekening:
gezamenlijke rekening
(…)
3. Instructies voor het houden van de rekening
A. Contanten en effectenrekening:
Contantenrekening te openen in (munt): EUR
Effectenrekening openen: Ja
Staat van tegoeden en verbintenissen (STV) – waarderingsmunt: EUR
(…)
6. Voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
(…)
1. De rekeninghouder verklaart:
de werkelijk economisch begunstigde van deze rekening te zijn en van de waarden die zullen
worden toevertrouwd aan de Bank (…).
dat het vermogen afkomstig is van: beroepsactiviteiten
dat het vermogen bestemd is voor: sparen
(…).
9. Slotbepalingen
(…)
Vak bestemd voor de Bank:
Authentification des signatures (matricule + paragraphe de l’employé) : [indicatienummer ] [met paraaf].”
2.3.6.
Bij het onder 2.3.5 vermelde formulier is een kopie gevoegd van de bladzijde met de identiteitsgegevens van twee Nederlandse paspoorten (voorzien van pasfoto’s), waarop onder meer de volgende gegevens zijn vermeld:
Paspoort 1:
P NLD Nederlandse [paspoortnummer 1]
[X]
[voornaam X]
[datum x]
[Z]
[datum]
Paspoort 2:
P NLD Nederlandse [paspoortnummer 2]
[echtgenote ]
e/v [X]
[echtgenote ]
[datum y]
[plaats C]
[datum]
Op deze kopie is een van een paraaf en het nummer ‘ [indicatienummer ] ’ voorziene stempel geplaatst met de volgende tekst: ‘CONFORME A L’ORIGINAL’.
2.3.7.
Bij de rekeningoverzichten van de rekening met nummer [rekeningnummer 2] is tevens een ingevuld en met dagtekening [geboortedatum 2] 2010 te [plaats B] ondertekend formulier ‘ [de bank] - Verzoek tot Opheffing van een Rekening’ van de rekening met nummer [rekeningnummer 2] gevoegd. Dit formulier (‘document X’) bevat onder meer de volgende gegevens:
  • Bij de rubriek ‘Rekeninghouder’ is met de pen ingevuld: ‘ [X] .’
  • Bij de rubriek ‘Verzoek tot opheffing van de volgende rekening(en)’ is aangekruist: alle rekeningen.
  • Bij de vraag ‘Bestemming van de effecten’ is vermeld en ingevuld: “Overdracht naar rekening Nr. [rekeningnummer 3] Rekeninghouder: [stichting] bij: [de bank] ”.
  • Bij de vraag ‘Bestemming van het saldo na opheffing’ is vermeld en ingevuld: “Overdracht naar rekening Nr. [rekeningnummer 4] Rekeninghouder: [stichting] bij: [de bank] ”.
  • Het formulier is ondertekend bij ‘Handtekening rekeninghouder(s)’. De ernaast opgenomen rubriek ‘Gecontroleerde handtekening (registratienr.)’ is voorzien van een handtekening en het registratienummer [indicatienummer ] .
2.3.8.
Bij de rekeningoverzichten van de rekening met nummer [rekeningnummer 3] is een ingevuld en met dagtekening [geboortedatum 2] 2010 te [plaats B] ondertekend formulier, ‘ [de bank] - Document C’ gevoegd. Dit formulier bevat onder meer de volgende ingevulde en aangekruiste gegevens:
“Verzoek tot opening van een rekening voor rechtspersonen, samenwerkingsverbanden en ondernemingen
(…)
Middels dit document verzoekt/verzoeken de ondergetekende(n) om de opening van een rekening (hierna: de Rekening) bij [de bank] S.A . (hierna: de “Bank”), ten gunste van de hierna vermelde rechtspersoon, onderneming of het samenwerkingsverband (hierna: de “Rekeninghouders”)..
(…)
1. Informatie over de rekeninghouder
Benaming of handelsnaam: [stichting]
Adres van het hoofdkantoor: Aan de [C-straat] [plaats C]
Plaats van oprichting: [plaats C] Datum van oprichting: [datum xxx]
Nationaliteit: [nationaliteit]
(…)
2. Inlichtingen omtrent de vertegenwoordiger(s) van de rekeninghouder
(…) 1e vertegenwoordiger (…) 2e vertegenwoordiger
Naam [XX] [echtgenote ] (…) [XX]
(meisjesnaam voor gehuwde
vrouwen)
Voornaam [voornaam X] [voornaam echtgenote ]
Nationaliteit Nederlandse Nederlandse
Geboorteland en –plaats NL- [Z] Surinam - [plaats C]
Geboortedatum [data]
(…)
Adres (…) [A-straat ] id.
Postcode/Plaats [postcode] - [Z]
(…)
Paspoort(…) nr.: [paspoortnummer 1] nr.: [paspoortnummer 2]
4. Financiële aspecten
Rekening effectendepot: Ja
(…)
8. Voorkoming van het gebruik van het financiële systeem voor het witwassen van geld en de
financiering van het terrorisme
(…)
De hierna genoemde vertegenwoordiger(s)
Naam/voornaam verklaart:
[XX] [voornaam X] geen politiek prominente persoon te zijn
[echtgenote ] [voornaam echtgenote ] geen politiek prominente persoon te zijn
(…)
Gelieve hierna beknopt uiteen te zetten wat de oorsprong en de bestemming is van de
gedeponeerde tegoeden:
sparnisse beroepsactiviteit in Nederland (…).
9. Slotbepalingen
(…)
Vak bestemd voor de Bank:
Authentificatie van de handtekeningen
(…)
Cliëntadviseur Naam/voornaam (…) [...] : [indicatienummer ] ”
2.3.9.
Bij het onder 2.3.8 vermelde formulier is een kopie gevoegd van de bladzijde met de identiteitsgegevens van twee Nederlandse paspoorten (voorzien van pasfoto’s). Het betreft dezelfde documenten en gegevens als vermeld onder 2.3.6.
2.3.10.
Tot de verstrekte stukken behoort tevens een uitdraai van e-mailcorrespondentie uit november 2013. Het betreft een per e-mail ingediend verzoek om een verklaring (gevolgd door een rappel), gericht aan het e-mailadres info@ [de bank] -bank.com. Het verzoek is afkomstig van het e-mailadres “ Herman [X] < [mailadres] >" en het verzoek is ingediend door ‘ [X] ’. Het verzoek is op 25 november 2013 per e-mail doorgestuurd door [D ] (Regularisation Team) met de vraag: “Pourriez-vous me fournir tous les numéros de compte trouvés au nom de Monsieur [initialen] s.v.p.”? Deze vraag is bij e-mailbericht van 25 november 2013 door [E] als volgt beantwoord: “ [rekeningnummer 1 ] et [rekeningnummer 2] ”.
2.4.
In het nader stuk van belanghebbende van 13 oktober 2021 (zie 1.5) is het volgende opgenomen:
“Verzoek aan het Gerechtshof Amsterdam.
[X] c.s. verzoeken het Hof om de Belastingdienst (BD) te vragen het volledige dossier vanaf 1990 van zowel [X] als dat van [echtgenote ] in het geding te brengen. Voor [X] c.s. is het volledige dossier van essentieel belang voor deze procedure.
De BD heeft [X] c.s. tijdens deze gehele procedure systematisch toegang tot alle relevante stukken onthouden. Enkele voorbeelden, niet limitatief zijn:
a. [X] c.s wachten al ruim 18 jaar op de behandeling van bezwaarschriften die [X] in 2003 en de jaren daarna heeft ingediend n.a.v. navorderingsaanslagen en boetes die hem zijn opgelegd over de jaren 1990 en daarna. Van een redelijke termijnoverschrijding is hier geen sprake.
Deze handelwijze van de BD is in strijd met het EVRM.
In 2002 is [X] door de BD uitgenodigd voor een hoorgesprek. Op zijn verzoek om een gespreksverslag van die horing, kreeg hij te horen dat de BD geen verslag heeft van dat gesprek.
Op maandag 28 oktober 2013, de dag van het kort geding, kregen [X] c.s. in de wachtkamer van de rechtbank van mr. Scheffer, landelijk coördinator van de BD, te horen dat ze op dat moment bij de BD een astronomisch hoge belastingschuld van bijna 900.000 euro hadden. Het betreft navorderingsaanslagen, boetes en rente. Die schuld is inmiddels verder opgelopen.
[X] c.s. zijn beiden van 1985 tot 2011 fiscaal alleenstaand geweest. [echtgenote ] , die fiscaal alleenstaand was is niet door de BD ervan op de hoogte gesteld dat zij door BD ervan verdacht werd een verzwegen bankrekening te hebben bij de [de bank] , en dat haar naam was opgenomen in het rekeningenproject. Op …. 2010 kreeg zij voor het eerst een schrijven met een vragenbrief van de BD, waarbij haar verzocht werd op te geven welke buitenlandse bankrekeningen zij had.
In het draaiboek staat dat de BD van elke rekeninghouder een papieren en een digitaal dossier moet hebben. Op 28-01-2013 kregen [X] c.s. op hun verzoek om toezending van het digitaal dossier, per e-mail van de mr. Laansma te horen dat er geen digitaal dossier van hun is. Later bleek dat hun dossier bestaat uit de 4 ambtsedige PV's van identificatie van [A] en een kopie van een microfiche.
Mevrouw [X] kreeg tijdens een hoorzitting op 10 januari 2018 op haar verzoek om inzage in haar papieren dossier, van [inspecteur xxx] , in aanwezigheid van [F] te horen dat de BD géén dossier van haar heeft, omdat zij haar waren vergeten. [X] c.s. zijn nog in afwachting van de ontvangst van het gespreksverslag van die hoorzitting.
[X] kreeg tijdens diezelfde hoorzitting op zijn verzoek om inzage in zijn papieren dossier slechts enkele vellen papier te zien m.b.t. correspondentie die hij gevoerd heeft met de BD.
Op 9 januari 2019 waren BR c.s. uitgenodigd voor een hoorgesprek met [xxx] en de landsadvocaat. Het hoorgesprek zou plaats vinden op het kantoor van de landsadvocaat in Den Haag. Bij aankomst op het kantoor van de landsadvocaat kregen [X] c.s. te horen dat zowel [xxx] als de landsadvocaat afwezig waren. En degenen die aanwezig waren hadden geen kennis van het dossier.
i. Op woensdag 8 juli 2015 om 10.00 uur aan [B-straat ] te [Z] , hebben [X] c.s. een hoorgesprek gehad met de BD en de landsadvocaat. Namens de BD was [inspecteur xxxx] aanwezig. [X] c.s. hebben het initiatief voor dat gesprek genomen, omdat zij in het kort gedingvonnisdaartoe veroordeeld waren. Aan het einde van het gesprek vroegen [X] c.s. om een gespreksverslag. Zij kregen toen van de landsadvocaat te horen dat zij geen gespreksverslag zouden krijgen. De landsadvocaat zei dat de aantekeningen die zij had gemaakt bestemd waren voor haar eigen dossier. Ook de advocaat van [X] c.s. kreeg op haar verzoek geen gespreksverslag van de landsadvocaat. Sterker nog, in de dagvaarding van [X] c.s. staat dat het de BD was die het initiatief had genomen tot dat gesprek. [X] c.s. beschikken over de e-mailcorrespondentie waarmee ze kunnen aantonen dat die bewering van de BD feitelijk onjuist is.
Op 8 mei 2019 hebben [X] c.s. een hoorgesprek gehad op het kantoor van de BD. [xxxx] vertelde hun dat hij nieuwe informatie van [de bank] had ontvangen en vroeg hun daarop te reageren. Maar hij gaf hun geen inzage in de stukken; hij had die stukken niet eens bij zich. Verder had hij geen kennis van het dossier. Het hoorgesprek heeft bijna twee uur geduurd en in het gespreksverslag is niets van wat besproken is terug te vinden.
[X] c.s hebben aanmaningen en dwangbevelen ontvangen om te betalen, nadat hun reeds uitstel van betaling was verleend.
De stress die dit allemaal met zich meebrengt vraagt zijn tol.”
2.5.
In het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 3 november 2021 is onder meer het volgende opgenomen:
“Op voorstel van de voorzitter worden eerst de verzoeken van belanghebbenden zoals opgenomen in het nader stuk van 13 oktober 2021 besproken, waarna het Hof de zitting kort zal schorsen om zich hierover te beraden. De verzoeken betreffen een overleggen door de Belastingdienst van de volledige zaakdossiers van belanghebbenden vanaf het jaar 1990 tot heden. Belanghebbenden worden gevraagd de verzoeken toe te lichten.
[echtgenote ]verklaart – zakelijk weergegeven – mede op vragen van het Hof het volgende:
Ik en mijn echtgenoot hebben in 2016 een hoorgesprek gehad met de heren [G] en [F] . Voorafgaand aan dit gesprek hadden wij expliciet gevraagd om inzage in ons dossier. Het verbaast mij namelijk dat ik telkens wordt veroordeeld op grond van informatie die zich bevindt in het dossier van mijn echtgenoot. Ik ben van mening dat die informatie geen betrekking heeft op mij en mij niet kan worden toegerekend.
Op de vraag van het Hof op welke jaren het hoorgesprek in 2016 zag waaraan ik refereer, antwoord ik: op de jaren 2014 en 2015.
Wij hebben een brief gehad van de inspecteur met een verslag van dit hoorgesprek. Ons werd verzocht dit verslag te tekenen. Dit heb ik gedaan met als kanttekening dat mij geen inzage in mijn dossier is gegeven. In de daarop volgende procedure heeft de inspecteur aangegeven dat er geen dossier van mij is en is dit verslag overgelegd. Daarbij heeft hij de bladzijde waarop ik de kanttekening had gemaakt omgewisseld met een ongetekend exemplaar. Ik heb meer punten gemeld die niet in orde zijn, maar daarvan krijgen we geen verslag. Ook in de civiele procedure is het zo gegaan: het verslag heeft de landsadvocaat voor zijn eigen dossier. Ook in de procedure over de jaren 2014 en 2015 is gevraagd om een verslag; ik was daar niet bij betrokken, maar wel mijn echtgenoot.
De voorzitterhoudt
belanghebbendenvoor dat de verzoeken in het nader stuk van 13 oktober 2021 op zichzelf duidelijk op papier staan en vraagt of dit de gehele verzoeken betreffen, ook wat betreft [X] .
[X]verklaart – zakelijk weergegeven – het volgende:
Het lijkt erop dat de inspecteur een selectie mag maken van wat hij wil overleggen. Ik sluit niet uit dat er in de toekomst iets nieuws naar boven komt. Voor nu refereer ik aan hetgeen mijn echtgenote zojuist heeft verklaard.
De inspecteurverklaart – zakelijk weergegeven – en mede op vragen van het Hof het volgende:
In zijn algemeenheid is een procedure over een informatiebeschikking een beperkte procedure. In geschil is de vraag of ik in alle redelijkheid heb kunnen overgaan tot het nemen van de informatiebeschikkingen. Alle 8:42-stukken zitten bij mijn verweerschriften in eerste aanleg. Op basis van die stukken heb ik besloten de informatiebeschikkingen te nemen. Ook overigens kunnen de stukken waar belanghebbenden om verzoeken niet worden aangemerkt als 8:42-stukken, omdat deze niet relevant zijn voor de onderhavige jaren 2016 en 2017.
Het enige relevante stuk voor de jaren 2016 en 2017 dat overlapt met eerdere jaren is de uit Luxemburg afkomstige brief van 25 oktober 2017 met bijlagen die ik heb toegevoegd als bijlage 16 (
toevoeging griffier:dossier [X] ) respectievelijk 17 (
toevoeging griffier:dossier [echtgenote ] ) bij mijn verweerschriften in eerste aanleg. Belanghebbenden beschikken over deze stukken. Wat de landsadvocaat betreft, voor hem gelden andere regels. Hij heeft een geheimhoudingsplicht en een verschoningsrecht; zijn stukken kunnen niet worden ingezien. De Belastingdienst beschikt ook niet over die stukken. Als belanghebbenden daarover een klacht hebben moeten ze bij de deken zijn.
De voorzitterschorst de zitting. De voorzitter hervat de zitting na een korte schorsing.
De voorzitter houdt
partijenvoor dat het Hof heeft nagedacht over de verzoeken van belanghebbenden en dat het Hof op dit moment geen aanleiding ziet om die in te willigen. Indien het Hof na de mondelinge behandeling van vandaag, dat wil zeggen na nadere beraadslaging toch tot de conclusie komt dat aan die verzoeken gevolg dient te worden gegeven, dan zal het onderzoek worden heropend. Partijen zullen hiervan dan op de hoogte worden gesteld. Vooralsnog zal het onderzoek worden gesloten.”
2.6.
In de pleitnota die belanghebbende ter zitting van het Hof heeft overgelegd is onder meer het volgende opgenomen:
“10. [X] .en c.s. zijn beiden van 1985 tot 2011 fiscaal alleenstaand geweest. [echtgenote ] , die fiscaal alleenstaand was, is destijds niet door de BD ervan op de hoogte gesteld dat zij door BD ervan verdacht werd een verzwegen bankrekening te hebben bij de KB-Lux, en dat haar naam was opgenomen in het rekeningenproject. Op 9 juni 2010 werd zij voor het eerst aangeschreven door de BD. Zij kreeg toen een vragenbrief met vragen waarbij haar verzocht werd op te geven welke buitenlandse bankrekeningen ze had. De verjaringstermijn was toen reeds ingetreden.
(…)
30. Schending hoorplicht
R.O. 21 t/m R.O. 23: De Rechtbank schrijft dat de hoorplicht door de BD niet is geschonden en dat voldaan is aan de verplichtingen van artikel 7:7 van de Awb en artikel 7:7 van de Awb juncto artikel 9, vijfde lid van het BFB.
31. [X] c.s. kunnen de Rechtbank hierin niet volgen. [X] c.s. hebben beiden gevraagd om een hoorgesprek. In het verslag staat [X] vermeld als belanghebbende en daaronder staat [echtgenote ] vermeld als aanwezige. [echtgenote ] bad gevraagd om gehoord te worden als belanghebbende. De hoor.zitting hadden [X] c.s. aangevraagd om gehoord te worden i.v.m. de informatiebeschikkingen van hun beiden (vier in totaal). De nummers van de informatiebeschikkingen van [echtgenote ] zijn niet vermeld in het hoorverslag. Dit betekent dat er geen boring heeft plaatsgevonden over de informatiebeschikkingen van mevrouw [echtgenote ] . Van [X] is slechts het nummer van één infonnatiebeschilc1cjng vermeld.
32. En bij R.O. 22 schrijft de Rechtbank
"…op grond van artikel 9,vijfde lid, van het besluit
Fiscaal Bestuursrecht (hierna BFB) moet de belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld op het verslag te reageren, maar aan de inhoud van het verslag zijn geen nadere eisen gesteld
en ook is niet vereist dat het verslag wordt aangepast als de belanghebbende te kennen geeft het met de inhoud van het verslag niet eens te zijn(zie Hof Den Haag 3 maart 2020, ECLL·GHDHA:2020:480)"
33. Ook hierin kunnen [X] c.s. de Rechtbank niet volgen. Het is een FAB dat een verslag een 7.&kelijke weergave moet zijn van wát, er besproken is; de leem van hetgeen naar voren gebracht is, moet schriftelijk vastgelegd worden (Parlementaire Geschiedenis, Boek 1, pagina 343).
34. [X] c.s. hebben niet geêist dat het verslag moet worden aangepast. Zij hebben
- aangegeven dat niets van hetgeen besproken is, in het verslag is opgenomen. [X] c.s. willen graag weten wat de waarde van het verslag is, als het niet de weergave is van hetgeen besproken is.
35. De hoorzitting heeft ongeveer twee uur geduurd en wat er besproken is, is niet terug te vinden in het verslag. Tijdens de hoorzitting deelde de heer Van der Veen, [X] c.s. mee dat de BD informatie gekregen heeft van de KB-Lux en hij vroeg hun daarop te reageren, zonder hun inzage te geven in de informatie die hij van de KB-Lux had gekregen. Hij 7.ei o.a. dat kopieën van hun paspoorten onderdeel uitmaakte van de informatie die de BD van de KB-Lux had ontvangen. Pas nadat [X] c.s. in een volgende juridische procedure inzage kregen in de informatie die de BD van de KB-Lux had ontvangen, kwamen [X]
c.s. erachter dat de kopieën die op 12 december 2013 door de KB-Lux van hun paspoorten zijn gemaakt, onderdeel waren van de informatie die de BD van de KB-Lux heeft ontvangen. Indien de BD [X] c.s. vóór de hoorzitting inzage had gegeven in de dossierstukken waarmee hij hun wilde confronteren, dan hadden [X] c.s. toen reeds adequaat kunnen reageren.
36. Ten behoeve van de hoorzitting hadden [X] c.s. onder andere een deel van de bloemlezingen van mr. Wisman en andere stukken meegenomen, besproken en vragen over gesteld. Niets hierover is terug te vinden in het verslag. Zo staat er o.a. in het verslag:
"De heer [xxxxx] legt aan belanghebbende uit hoe de Belastingdienst aan de informatie is gekomen......"Wát hij heeft uitgelegd en de twijfels die [X] c.s. hebben geuit staan niet in het verslag.
37. De Rechtbank verwijst bij R.O. 22 naar de uitspraak van het Hof Den Haag 3 maart 2020, ECLI:GHDHA:2020:480 Citaat waar het Hof naar verwijst:
Uit artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat van het horen een verslag wordt opgemaakt, maar de wet schrijft niet voor in welke vorm het verslag dient te worden gegoten en hoe uitgebreid het dient te zijn. Volgens de parlementaire geschiedenis van deze bepaling kan ook uit de beslissing op bezwaar blij/een van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld In ieder geval moet op enige wijze een korte weergave van de kern van hetgeen naar voren gebracht is, schriftelijk vastgelegd worden (Parlementaire Geschiedenis, Boek 1, pagina 343).
38. Het Hof schrijft;
In ieder geval moet op enige wijze een korte weergave van de kern van hetgeen naar voren gebracht is, schriftelijk vastgelegd worden.
Er is op geen enkele wijze een korte weergave van de kern van hetgeen naar voren gebracht is, schriftelijk vastgelegd [X] c.s. hebben hier slechts enkele voorbeelden genoemd. [echtgenote ] wordt in het verslag niet als belanghebbende aangemerkt en de nummers van haar informatiebeschikking zijn niet vermeld in het "verslag" Van [X] is het nummer van slechts één informatiebeschikking vermeld.
39. [X] c.s. zijn van mening dat hun recht op een hoorzitting wel degelijk is geschonden.”

3.Geschil voor het Hof

3.1.
Ten eerste ligt de vraag voor of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft overgelegd.
3.2.
Voorts ligt de vraag voor of de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden. In het bijzonder is in geschil of het hoorverslag voldoet aan de vereisten van artikel 7:7 Awb.
3.3.
Tot slot is in geschil of de informatiebeschikking voor 2016 en 2017 terecht is genomen.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer als volgt overwogen en beslist:

Beoordeling van het geschil
Schending hoorplicht
21. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt de inspecteur, voordat hij op een bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord (hoorplicht).
22. Op grond van artikel 7:7 van de Awb moet van het horen een verslag worden gemaakt en op grond van artikel 9, vijfde lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: BFB) moet de belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld op het verslag te reageren, maar aan de inhoud van het verslag zijn geen nadere eisen gesteld en ook is niet vereist dat het verslag wordt aangepast als de belanghebbende te kennen geeft het met de inhoud van het verslag niet eens te zijn (zie Hof Den Haag, 3 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:480).
23. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet geschonden is. Vaststaat dat verweerder eiser heeft gehoord, waarna een verslag is opgesteld, waarbij het commentaar van eiser aan het hoorverslag is gehecht. Daarmee is voldaan aan de verplichtingen van artikel 7:2 van de Awb en artikel 7:7 van de Awb juncto artikel 9, vijfde lid van het BFB.
Informatiebeschikking
24. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Voor de bevoegdheid van de inspecteur tot het stellen van vragen op de voet van dit artikel is niet vereist dat moet vaststaan dat eiser in het desbetreffende jaar of de desbetreffende jaren nog over de rekening beschikte, maar dat een redelijk vermoeden ter zake voldoende is (zie Hoge Raad 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1017, r.o. 3.2).
25. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking) vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR is voldaan.
26. Op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR vervalt de informatiebeschikking, indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt, voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.
27. De rechtbank acht het, op basis van de afdruk van het microfiche en de ambtsedige verklaring voldoende aannemelijk dat eiser in 1994 (mede) gerechtigd was tot een bankrekening met nummer [rekeningnummer 1 ] bij KB-Lux. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de afdruk van een microfiche, afkomstig uit de interne administratie van KB-Lux en de ambtsedige verklaring van [A] waarin eiser is geïdentificeerd als rekeninghouder van een bankrekening bij KB-Lux, te twijfelen. Voorts hecht de rechtbank belang aan het aantal juiste identificaties door verweerder van andere rekeninghouders, waarvan het merendeel (uiteindelijk) heeft bevestigd rekeninghouder te zijn.
28. Met betrekking tot de stellingen van eiser dat de namen, handtekeningen en paspoorten van hem en zijn echtgenote, die KB-Lux heeft gebruikt bij het wisselen van geld, mogelijk in het systeem van bankrekeningen van KB-Lux terecht zijn gekomen en dat verweerder stukken heeft vervalst, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 9 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4452:
“4.11. Ter zitting hebben [X] c.s. nader verklaard dat de getoonde handtekeningen en paspoorten van hun zijn dan wel lijken te zijn, maar dat zij deze handtekeningen niet hebben gezet, dat dit hun handschriften niet zijn en dat zij de formulieren niet hebben ingevuld. Hun namen, handtekeningen en paspoorten zouden mogelijk kunnen voorkomen bij [de bank] door valutawissels in Luxemburg bij [de bank] tijdens vakanties. Dit betoog van [X] c.s. wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Nergens blijkt bijvoorbeeld uit dat [X] c.s. geld hebben gewisseld tijdens vakanties bij [de bank] , wanneer dat was en hoe vaak. Maar ook als dit veronderstellenderwijs wordt aangenomen verklaart dat nog niet hoe de namen van [X] c.s. op de rekeningafschriften en de formulieren terecht zijn gekomen. Een nadere toelichting op dit punt is niet gegeven terwijl dat wel op de weg van [X] c.s. lag.
4.12.
[X] c.s. hebben ter zitting voorts aangevoerd dat een van de bankrekeningen (# [rekeningnummer 3] ) geopend is op [geboortedatum 2] 2010, terwijl de datum op de kopie van het paspoort van [echtgenote ] dat achter dit formulier zit bij het vakje “geldig tot” 17 september 2009 noemt zodat dit paspoort verlopen is. Nu het algemeen bekend is dat banken geen verlopen identiteitsbewijs accepteren, kan deze combinatie (datum formulier en datum paspoort) dus niet kloppen, aldus [X] c.s. . Verder ontbreekt bij één van de formulieren een handtekening van de bank waaruit volgt dat deze transactie niet bij de bank heeft plaatsgevonden. Tevens staat op het opheffingsformulier van [geboortedatum 2] 2010 “ [XX] ”, terwijl [X] c.s. geen [XX] heten, maar [X] , zodat dit niet hun naam is. Ten aanzien van dit laatste punt verwijst de rechtbank naar hetgeen zij al eerder heeft overwogen, namelijk dat een formulier met daarop de naam “ [XX] ” in plaats van [X] op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat [de bank] iemand anders dan [X] c.s. op het oog had. Ten aanzien van de overige punten geldt dat deze, ook in samenhang bezien, onvoldoende zijn om de conclusie die de rechtbank uit het geheel van de stukken trekt – namelijk dat daar voldoende uit blijkt dat [X] c.s. rekeninghouders zijn (geweest) omdat hun namen op verschillende plaatsen voorkomen – te weerleggen. De hier genoemde onregelmatigheden (verlopen paspoort en een door de bank niet getekend formulier) leggen maar beperkt gewicht in de schaal: de vraag in deze procedure is niet of de betreffende rekening geldig is geopend, de vraag is of [X] c.s. als rekeninghouders betrokken zijn of waren bij [de bank] .
4.13. […].
Volgens [X] c.s. gaat de Belastingdienst creatief om met de waarheid.
De Belastingdienst zou de door haar gewenste informatie hebben gekocht van [de bank] , aldus steeds [X] c.s. Nu het voorgaande in het geheel niet is onderbouwd, en ook overigens niets uit het dossier aanleiding geeft te veronderstellen dat de Belastingdienst creatief met de waarheid is omgegaan, gaat de rechtbank aan dit standpunt voorbij.
4.14.
Hetzelfde geldt ten slotte voor de ter zitting ingenomen stelling van [X] c.s. dat sprake is van knip- en plakwerk (met hun handtekeningen) en dat dit internet eigen is. De informatie zou daarom onbetrouwbaar en onjuist zijn. Volgens [X] c.s. zijn de getoonde stukken geen informatie die door de bank via pdf is verstrekt, maar zijn het afdrukken van plaatjes op verzoek van iemand. Alles wat de illusie wekt iets te zijn, hoeft niet iets te zijn. Ook dit verweer is niet nader onderbouwd zodat de rechtbank het passeert, waarbij ook hier geldt dat niets uit het dossier aanleiding geeft te veronderstellen dat dergelijk knip- en plakwerk heeft plaatsgevonden.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. Aangezien op basis van de informatie in deze procedure voldoende vast is komen te staan dat [X] c.s. rekeninghouder zijn (geweest) bij [de bank] , dienen zij daarover alle gegevens en inlichtingen te verschaffen die nodig zijn voor de belastingheffing. Dat hebben zij tot op heden niet gedaan. Het door de Belastingdienst gevorderde onder I t/m III en V wordt dan ook toegewezen.
29. Op basis van de in het geding gebrachte stukken door verweerder, waaronder de afdruk van een microfiche en de ambtsedige verklaring en mede gelet op de uitspraken van rechtbank Amsterdam is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser in 1994 en nadien gerechtigd was tot een bankrekening met nummer [rekeningnummer 1 ] bij KB-Lux.
30. Dat eiser in 1994 rekeninghouder is van een KB-Lux bankrekening en dit van belang kan zijn voor de belastingheffing van de jaren 2016 en 2017 verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het Hof Amsterdam, van 1 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4101:
“5.4.6. Nu het Hof aannemelijk gemaakt acht dat belanghebbende op 31 januari 1994 rechthebbende was van een bij KB-lux aangehouden bankrekening (…), konden de gegevens en inlichtingen waarnaar de inspecteur onder de punten 1 tot en met 4 in de Vragenbrief heeft verzocht, voor de heffing van inkomstenbelasting over 2009 van belanghebbende van belang zijn. Immers voor die heffing kan relevant zijn wat er met het op 31 januari 1994 aanwezige tegoed is gebeurd. Dit betekent dat nu belanghebbende de vragen 1 tot en met 4 niet heeft beantwoord, hij naar het oordeel van het Hof niet voldaan heeft aan zijn inlichtingenverplichting ex artikel 47 van de AWR.”
31. Hoewel kan worden verdedigd, dat de bewijsrechtelijke relevantie van het feit dat eiser in 1994 beschikte over een verzwegen bankrekening met nummer [rekeningnummer 1 ] , met het verstrijken der jaren afneemt, ziet de rechtbank geen reden om voor de onderhavige jaren anders te oordelen dan het Hof heeft gedaan voor het jaar 2009. Nu de rechtbank aannemelijk acht dat eiser in 1994 (mede) rechthebbende was van de KB-Lux bankrekening, kon het voor de heffing van inkomstenbelasting over de jaren 2016 en 2017 van eiser relevant zijn wat er met het in 1994 op die rekening aanwezige tegoed is gebeurd (zie ook rechtbank Noord Holland, 14 maart 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:1888).
32. Het betoog van eiser dat, nu verweerder de aanslag ib/pvv 2015 conform de ingediende aangifte heeft opgelegd, geen informatiebeschikking door verweerder voor de daaropvolgende jaren mogen worden genomen, slaagt niet. Op grond van artikel 52a, derde lid van de AWR vervalt de informatiebeschikking indien verweerder de aanslag van het betreffende jaar van de informatiebeschikking had opgelegd. Derhalve is dat niet het geval, nu de informatiebeschikking ziet op de jaren 2016 en 2017 en de aanslag ib/pvv 2015 door verweerder conform de ingediende aangifte is opgelegd. Voor zover eiser met dit betoog een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, faalt dit. Het enkel volgen van de aangifte ib/pvv 2015 leidt op zichzelf niet tot het honoreren van het beroep op het vertrouwensbeginsel voor de daaropvolgende jaren. Ieder jaar staat immers op zichzelf. Dat verweerder een toezegging heeft gedaan waaruit iets anders volgt, heeft eiser niet gesteld en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
33. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen, gelet op het voorgaande, de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zijn voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen aanslagen ib/pvv over de jaren 2016 en 2017 (zie Hoge Raad
28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63). Onder deze omstandigheden rust op eiser de verplichting de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en kan hij niet volstaan met de verwijzing naar de aanslag ib/pvv 2015 welke conform de aangifte is opgelegd door verweerder. Vaststaat dat eiser niet aan deze verplichting heeft voldaan en zijn er ook geen verdere feiten en omstandigheden door hem gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat het niet verschaffen van de gevraagde inlichtingen en gegevens hem niet kan worden aangerekend. Eiser zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld om aan zijn verplichting te kunnen voldoen.
34. De rechtbank stelt aan eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR, een termijn van zes weken na de datum van deze uitspraak om alsnog aan de informatiebeschikking te voldoen.
35. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
36. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

Alle op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42, lid 1, Awb
5.1.
Belanghebbende heeft zijn betoog dat de inspecteur artikel 8:42, lid 1, Awb heeft geschonden door niet het volledige dossier te overleggen uiteengezet in zijn nader stuk van 13 oktober 2021 (zie 2.4). Dit betoog heeft belanghebbende ter zitting van het Hof toegelicht (zie 2.5). De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een zodanige schending en meent dat belanghebbende over alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikt.
5.2.
In zijn arrest van 23 oktober 2020, ECLI:HR:NL:2020:1670, BNB 2021/47, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen omtrent de werking van artikel 8:42, lid 1, Awb:
“2.2.1. Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb dient het bestuursorgaan in beginsel alle op de zaak betrekking hebbende stukken die aan dat orgaan ter beschikking staan of hebben gestaan aan de rechter over te leggen. Tot de op grond van die bepaling over te leggen stukken behoren alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.
Artikel 8:42, lid 1, Awb strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit van het bestuursorgaan aan de rechter – en de wederpartij –beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden.
2.2.2
De rechter ziet toe op de naleving van art. 8:42, lid 1, Awb. Indien uit het dossier blijkt dat de door het bestuursorgaan ingezonden stukken niet volledig zijn, dient de rechter het bestuursorgaan op te dragen dat verzuim te herstellen. De rechter is niet gehouden om ambtshalve onderzoek te doen naar het mogelijke bestaan van stukken die het bestuursorgaan ten onrechte niet heeft overgelegd.
2.2.3
Indien de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een bepaald stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak en daarom door het bestuursorgaan moet worden overgelegd, dient aan dat verzoek te worden tegemoetgekomen, mits het bestaan van dat stuk aannemelijk is. Dit is slechts anders in gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en in uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht.”
5.3.
Het voorgaande in acht nemend komt het Hof tot het oordeel dat in casu geen sprake is van een schending van artikel 8:42, lid 1, Awb. Belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld (zie 2.4 en 2.5) dat een bepaald stuk dat van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak, niet door de inspecteur is overgelegd. De stukken waaraan belanghebbende refereert in zijn nader stuk van 13 oktober 2021 hebben, zoals ook volgt uit de door belanghebbende ter zitting van het Hof gegeven toelichting, betrekking op andere belastingjaren dan 2016 en 2017. De enige, relevante informatie die ziet op meerdere jaren, waaronder de onderhavige jaren, is die afkomstig uit de microfiches (punten 2 en 4 van de uitspraak van de rechtbank) en de onder 2.3.1 geciteerde brief. De daarop betrekking hebbende stukken behoren echter tot het dossier en hierover beschikt belanghebbende dan ook. Voorts is gesteld noch gebleken dat zich in de door belanghebbende verzochte stukken informatie bevindt die relevant kan zijn voor 2016 en 2017, of om welke andere reden(en) die stukken relevant kunnen zijn.
5.4.1.
In zijn nader stuk van 13 oktober 2021 (zie onder 2.4) heeft belanghebbende in onderdeel j gesteld dat hem tijdens het hoorgesprek weliswaar is verteld dat er nieuwe informatie was van [de bank] , maar die stukken hem niet ter inzage zijn gegeven. Ook klaagt belanghebbende erover dat in het hoorverslag niets is terug te vinden van wat er 2 uur lang is besproken. Ook belanghebbendes pleitnota (randnummers 30 tot en met 39) bevat grieven over het hoorgesprek en de wijze waarop is omgegaan met informatie afkomstig van [de bank] .
Het Hof overweegt als volgt. Vast staat er een hoorgesprek heeft plaatsgevonden, dat daarvan schriftelijk verslag is gedaan door de inspecteur en hij in de begeleidende bericht bij dat verslag van 8 mei 2019 er op wijst dat belanghebbende het verslag kan aanvullen of verbeteren. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij bericht van 14 mei 2019 dat is toegevoegd aan het verslag van het hoorgesprek. Het Hof stelt vast dat in het commentaar van belanghebbende op het verslag weliswaar wordt aangegeven dat in het verslag de kern van zijn grieven niet is terug te lezen, maar tegelijk constateert het Hof dat belanghebbende in zijn commentaar de kern van die grieven evenmin heeft vermeld en het verslag daarop niet heeft aangevuld terwijl daartoe wel gelegenheid was geboden. Ook valt in het commentaar niet te lezen dat belanghebbende heeft verzocht om inzage van stukken anders dan om toezending van het dossier in digitale vorm. Het Hof leidt hieruit af dat er onvoldoende grond is om te veronderstellen dat het inzagerecht door de inspecteur is geschonden. Het Hof neemt verder in aanmerking dat de van [de bank] afkomstige stukken door de inspecteur in ieder geval ook zijn ingebracht in eerste aanleg en belanghebbende daar kennis van heeft kunnen nemen en in staat was daarop te reageren, hetgeen hij ook heeft gedaan.
5.4.2.
Belanghebbende stelt voorts dat het hoorgesprek ten onrechte geen betrekking had op zijn echtgenote aan wie een gelijkluidende informatiebeschikking was gegeven. Het Hof stelt vast dat het hoorverslag inderdaad hier en daar het enkelvoud hanteert en de echtgenoot wel noemt maar niet uitdrukkelijk als belanghebbende; echter verderop in het verslag (vanaf de vijfde alinea) is wel de meervoudsvorm ‘belanghebbenden’ gebruikt. Hieruit leidt het Hof af dat het hoorgesprek is gehouden voor zowel belanghebbende als zijn echtgenote.
5.5.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 en 5.4.1 en 5.4.2 is overwogen zal het Hof belanghebbendes verzoeken zoals opgenomen in het nader stuk van 13 oktober 2021 afwijzen. Het Hof ziet derhalve geen reden tot heropening van het onderzoek en zal de zaak hierna verder afdoen.
Schending hoorplicht
5.6.
Het Hof acht het oordeel van de rechtbank inzake de (door belanghebbende gestelde) schending van de hoorplicht zoals overwogen in onderdeel 23 van haar uitspraak en de gronden waarop het berust juist, en maakt deze tot de zijne.
5.7.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep in dezen heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak en kan derhalve niet tot een ander oordeel leiden.
Informatiebeschikking voor de jaren 2016 en 2017
5.8.
Voorop gesteld wordt dat voor het antwoord op de vraag of voor belanghebbende op grond van artikel 47 AWR een verplichting bestaat om aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, voldoende is dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing ten aanzien van die belastingplichtige (vgl. HR 8 december 2015, 15/00040, ECLI:NL:HR: 2015:3603, BNB 2016/48).
5.9.
Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende op 31 januari 1994 (mede) rechthebbende was van een KB Lux-rekening met nummer [rekeningnummer 1 ] en van in latere jaren bij diezelfde bank aangehouden bankrekeningen. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst het Hof mede naar de uitspraak van dit Hof van 27 juni 2019, nr. 18/00241, ECLI:NL:GHAMS:2019:2247, en in het bijzonder naar de overwegingen 4.5 tot en met 4.7, welke overwegingen bij uitblijven van een wijziging van de relevante feiten en omstandigheden (zie 2.3.1 tot en met 2.3.10), ook van toepassing zijn op de onderhavige jaren 2016 en 2017. Voorts wijst het Hof op de door de inspecteur ingebrachte uit Luxemburg afkomstige brief van 25 oktober 2017 met bijlagen, dat hij aan zijn verzoek om informatie ten grondslag heeft gelegd.
5.10.
Het Hof onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat de stellingen van belanghebbende dat (i) de namen, handtekeningen en paspoorten van hem en zijn echtgenote, die KB-lux heeft gebruikt bij het wisselen van geld, mogelijkerwijs in het systeem van bankrekeningen van KB-Lux terecht zijn gekomen en (ii) de inspecteur stukken heeft vervalst, bij het ontbreken van een onderbouwing ervan dienen te worden gepasseerd (zie punt 28 van de uitspraak van de rechtbank). Ook het Hof zal hier derhalve aan voorbij gaan.
5.11.
Op grond van het onder 5.9 en 5.10 overwogene is het Hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de door de inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zijn voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen aanslagen IB/PVV 2016 en 2017. Onder deze omstandigheden rust op belanghebbende de verplichting de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en kan belanghebbende niet volstaan met de ontkenning dat hij rekeninghouder is (geweest). Belanghebbende kan ook niet volstaan met de verwijzing naar de aanslag IB/PVV 2015 die conform de aangifte is opgelegd. Het Hof onderschrijft hetgeen daarover door de rechtbank is geoordeeld onder punt 32 en maakt dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen tot de zijne.
5.12.
De grief van belanghebbende dat de inspecteur onjuiste informatie heeft verstrekt door hem aan te merken als fiscaal partner van zijn echtgenote, [echtgenote ] , omdat hij en zijn echtgenote sinds 1985 op verschillende adressen wonen, treft reeds geen doel – wat daar verder van zij – doordat ingevolge artikel 5a AWR (sinds het jaar 2011) gehuwden voor de toepassing van de inkomstenbelasting als fiscale partners worden aangemerkt, ongeacht de vraag of zij feitelijk op hetzelfde adres wonen.
5.13.
De door belanghebbende in dit hoger beroep overigens nog aangevoerde gronden werpen geen nieuw of ander licht op de zaak en leiden derhalve niet tot een ander oordeel.
In de onderhavige procedure ligt uitsluitend ter beoordeling voor of de bestreden informatiebeschikking IB/PVV 2016 en 2017 terecht is genomen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot deze conclusie leiden en verwerpt het Hof hetgeen belanghebbende hiertegen heeft ingebracht. De door belanghebbende gestelde – door de inspecteur betwiste – onjuiste informatieverstrekking in andere procedures, wat daarvan verder zij, kan in de onderhavige zaken niet aan de orde worden gesteld.
Slotsom
5.14.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende geen doel treft en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 juncto 8:108 van de Awb.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, H.E. Kostense en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.F.J.S. Molleman als griffier.
De beslissing is op 24 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.