ECLI:NL:GHDHA:2020:480
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een appartement in Vijfheerenlanden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam/Dordrecht van 24 juni 2019, waarin de WOZ-waarde van een appartement in Vijfheerenlanden is vastgesteld op € 131.000 per 1 januari 2017. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende betwistte de hoogte van deze waarde en voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen vergelijkingsobjecten en haar woning. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2020 was de gemachtigde van belanghebbende afwezig, maar had hij zijn bezwaren schriftelijk ingediend. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk had gemaakt en dat er geen sprake was van schending van het motiveringsbeginsel. Het hof verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de meerderheidsregel, omdat belanghebbende niet voldoende vergelijkbare woningen had aangedragen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.