Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt [de heffingsambtenaar] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.068;
- geeft [de heffingsambtenaar] opdracht het voor deze zaak geheven griffierecht van € 48 aan [belanghebbende] te vergoeden.”
2.Feiten
[e-mailadres]. Als de aanslag/beschikking toch op de juiste wijze blijkt te zijn opgelegd, zullen wij het bezwaarschrift intrekken.”
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Kamerstukken II1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 148-149), uitspraken van verschillende feitenrechters en de door de rechtbank (in r.o. 8) vermelde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7568. Of daarnaast ook artikel 6:17 Awb de zelfstandige verplichting bevat tot het toezenden (aan de gemachtigde) van de op de zaak betrekking hebbende stukken, laat belanghebbende over aan het oordeel van het Hof.
Kamerstukken II1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 149):
.
Kamerstukken II1990/91, 21 221, nr. 5 , p. 98 (r.k.)):
Kamerstukken II2014/15, 34 059, nr. 3, blz. 104).
Kamerstukken II1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 136). Indien en voor zover uit hoofde van een andere wettelijke bepaling een toezendingsverplichting geldt, moeten de desbetreffende stukken op de voet van artikel 6:17 Awb in ieder geval ook aan de gemachtigde worden gezonden; artikel 6:17 geldt evenwel niet indien een wettelijke bepaling geen toezending voorschrijft, maar bijvoorbeeld terinzagelegging.
Kamerstukken II1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 136 en
Kamerstukken II2014/15, 34 059, nr. 6, blz. 104) leidt het Hof derhalve af dat dit voorschrift alleen beoogt antwoord te geven op de vraag
aan wiede stukken moeten worden toegezonden. Het Hof wijst in dit verband ook op het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7148:
Kamerstukken II1993/94, 22 885, nr. 2) was aanvankelijk niet voorzien in een wettelijke bepaling als die van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, omdat het motiveringsbeginsel volgens de regering al zou nopen tot verstrekking op verzoek van de aan de waardering ten grondslag liggende gegevens (zie
Kamerstukken II1993/94, 22 885, nr. 6, blz. 27).
Kamerstukken II1993/94, 22 885, nr. 10, blz. 2):
Kamerstukken II1993/94, 22 885, nr. 22):
Handelingen II1993/94, blz. 5524):
Kamerstukken II2012/13, 33 462, nr. 3, blz. 7 en 17-18):
Kamerstukken II2012/13, 33 462, nr. 6 , blz. 3 en 8):
lex specialisaan te merken ten opzichte van de Wob en bevat artikel 40 Wet WOZ een beperkte openbaarmakingsregeling. De Afdeling heeft hierbij overwogen dat de wetgever getracht heeft een evenwicht te vinden tussen het belang van degene jegens wie een beschikking is genomen om de waardebepaling van de eigen onroerende zaak te kunnen controleren en het belang van geheimhouding van gegevens van een niet aan hem toe te rekenen object (zie onder meer ABRvS 17 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AK4040 en ABRvS 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3022). Deze rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over de afbakening tussen enerzijds verzoeken tot openbaarmaking die onder het regime van de Wob vallen en anderzijds verzoeken die door artikel 40 Wet WOZ worden bestreken, bevat uitsluitend beslissingen over de vraag welke gegevens onder de reikwijdte van de beperkte openbaarmakingsregeling van artikel 40 Wet WOZ vallen, in welk geval een verzoek tot openbaarmaking op grond van de Wob moet worden afgewezen. In deze jurisprudentie is geen beslissing genomen over de vraag welke specifieke gegevens op grond van artikel 40 Wet WOZ moeten worden verstrekt; ter zake van die beslissing is uitsluitend de belastingrechter bevoegd in de procedure tegen de waardebeschikking.
Kamerstukken II2012/13, 33 462, nr. 3, blz. 2-6). In de parlementaire geschiedenis bij deze wet is een aantal keren opgemerkt (zie de onder 5.5.8 en 5.5.9 opgenomen citaten) dat ter zake van woningen op grond van artikel 40, tweede lid, Wet WOZ “alleen nog” c.q. “nog steeds” “(…) het taxatieverslag en de daarop vermelde WOZ-waarden van referentiepanden [worden verstrekt] aan degene die een WOZ-beschikking heeft ontvangen”. Met ‘taxatieverslag’ wordt in dit verband bedoeld het taxatieverslag, opgesteld conform het model-taxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling. Ook onder het met ingang van 1 oktober 2016 in werking getreden wettelijke regime dient onder de uitdrukking ‘[verstrekt] de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde’ daarom te worden verstaan: het (al dan niet in digitale vorm) verstrekken van het taxatieverslag, met daarin opgenomen de gegevens conform het modeltaxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling (hierna: het taxatieverslag).
Kamerstukken II2014/15, 34 059, nr. 6, blz. 104).
6.Kosten
7.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.