Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
30 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon met zowel de Zweedse als de Liberiaanse nationaliteit naar Armenië. De opgeëiste persoon wordt verdacht van het medeplegen van diefstal van één miljoen Amerikaanse dollars. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de bevoegdheid van de uitleveringsrechter en de Minister van Buitenlandse Zaken. De centrale vraag was of de uitleveringsrechter bevoegd is om te oordelen over een beroep op een dreigende flagrante inbreuk op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), naar aanleiding van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit ambtsbericht wijst op problemen met de rechtspraak in Armenië en de waarborging van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De Hoge Raad heeft op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank had eerder de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Armenië toegewezen, maar de verdediging stelde dat de rechten van de opgeëiste persoon in gevaar zouden komen. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot verwerping van het beroep in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitlevering kon doorgaan.