Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 2 mei 2013, nr. 10/00594, betreffende een aanslag in de afvalstoffenheffing.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afvalstoffenheffing van de gemeente Duiven. De belanghebbende had een aanslag in de afvalstoffenheffing ontvangen voor het jaar 2009, welke aanslag na bezwaar door de heffingsambtenaar was gehandhaafd. De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de aanslag. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende stelde hiertegen cassatie in.
De Hoge Raad beoordeelde of de Verordening reinigingsheffingen 2009 van de gemeente Duiven onverbindend was, met name of de opbrengst van de afvalstoffenheffing meer dan kostendekkend was. De Hoge Raad oordeelde dat de afvalstoffenheffing dient ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. De Hoge Raad bevestigde dat de opbrengstlimiet niet was overschreden en dat de heffingsambtenaar de kosten correct had berekend. De Hoge Raad verwierp de middelen van de belanghebbende, die onder andere betoogde dat de toetsing aan de opbrengstlimiet niet correct was uitgevoerd.
De Hoge Raad concludeerde dat de kosten van het reinigen van het openbaar gebied, voor zover deze verband hielden met huishoudelijke afvalstoffen, ook konden worden aangemerkt als kosten die verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. De overige middelen van de belanghebbende konden evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.