Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing
(Hof: zaaknummer 18/00102).
(Hof: zaaknummer 18/00103).
(Hof: zaaknummer 18/00104).
(Hof: zaaknummer 12/00105).
2.Loop van het geding na verwijzing
3.Feiten
Hof: hier dient te worden gelezen ‘1 december 2003’) zijn ten behoeve van eiseres twaalf aangiften ten invoer gedaan voor verse knoflook met aangegeven oorsprong Rusland. Deze aangiften zijn alle gecontroleerd. Van de eerste drie aangiften zijn de bescheiden gecontroleerd. De overige negen aangiften zijn ook fysiek gecontroleerd.
Garlic
- The difference is that big, that you can import easily Chinese garlic,
- Import it in Turkey then pack it in a Turkish box and
- Export it again to Europe and make a profit.
Russian Garlic
moreconsumption than licences!!
But it got to be correct!
Russian garlic, white, season 2003
(…)
(…)
(…)
(…)
Shipped from Russia port
Carton marked with Produce of Russia
Russian certificate of origin
Russian certificate of phytosanitary
Ourlocal laws are that we can import as much as we want, as long as it was planted in Egypt. So any additional information that your garlic was planted in Egypt is welcome.
3.6.1. Samenvatting verdachte 1 [X BV]
(Hof: zie rechtbankuitspraak onder 2.16.4)herzien // verduidelijken.
4.De rechtsoverwegingen in het verwijzingsarrest
,Pb L 152
,houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (hierna: Vo. (EG) nr. 1291/2000), is afgegeven. Op grond van artikel 8, lid 1, van Vo. (EG) nr. 1291/2000 heeft de houder van een invoercertificaat het recht en de verplichting de op dat certificaat vermelde hoeveelheid producten in te voeren binnen de geldigheidsduur van het certificaat. Het invoercertificaat verplicht, zo bepaalt artikel 8, lid 3, van Vo. (EG) nr. 1291/2000 en voor zover hier van belang, tot invoer uit het land of de groep landen vermeld in het invoercertificaat wanneer dat volgens de specifieke regeling wordt vereist.
,of voor het geval de aangever zelf dit monster ooit nodig mocht hebben voor het vergaren van bewijs omtrent de oorsprong van de knoflook, vindt dat betoog geen steun in het recht. Dit wordt niet anders ingeval – zoals het middel in de onderhavige zaak betoogt – de douaneautoriteiten ten tijde van het doen van de invoeraangiften signalen hebben bereikt dat knoflook van oorsprong uit China via andere landen naar de Unie wordt geleid. Middel II faalt in zoverre.
,behoudens wanneer zij door de analyse of het grondige onderzoek zijn vernietigd, aan de aangever op diens verzoek en op diens kosten worden teruggegeven wanneer het geen zin meer heeft dat de douaneautoriteiten deze monsters nog langer bewaren, met name wanneer de aangever alle mogelijkheden van beroep tegen de beschikking van de douaneautoriteiten op grond van deze analyse of dit grondig onderzoek heeft uitgeput. De douaneautoriteiten kunnen de monsters die door de aangever niet zijn teruggevraagd, ofwel vernietigen ofwel bewaren. In artikel 16, lid 2, van de Douanewet is bepaald dat het monster of hetgeen daarvan is overgebleven, zodra het kan worden gemist, desverlangd aan de belanghebbende wordt teruggegeven.
,Pb L 86, betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (hierna: het Besluit nr. 1/98), en dat bij die aangiften ten bewijze van de preferentiële oorsprong uit Turkije het certificaat EUR-1 met nummer C01013977 is overgelegd. Anders dan middel II aanvoert geldt de in artikel 3, lid 1, van Vo. (EG) nr. 565/2002 tot overlegging van een invoercertificaat neergelegde verplichting blijkens overweging 3 van de considerans alsmede artikel 13 van Vo. (EG) nr. 565/2002 niet voor hoeveelheden knoflook die vanaf 1 juni 2002 buiten het GATT-contingent om in het vrije verkeer worden gebracht. Anders dan middel II vooropgesteld heeft, betrof het dus niet een invoer waarbij aanspraak is gemaakt op een vrijstelling uit hoofde van het GATT-contingent en mist het middel, voor zover het stelt dat sprake was van overlegging van een invoercertificaat als bedoeld in artikel 3 van Vo. (EG) nr. 565/2002, feitelijke grondslag.
.Wat betreft het schatten van de duur van de termijn die nodig is voor een belanghebbende om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken, wordt verwezen naar de aanwijzingen die het Hof van Justitie daarover heeft gegeven in zijn arrest van 18 december 2008, Sopropé – Organizações de Calçado Lda, C‑349/07, ECLI:EU:C:2008:746.
5.Geschil in hoger beroep na verwijzing
6.Beoordeling van het geschil
Ringeisen v. Austria(Application no 2614/65), § 97, slotzin:
op papieralles in orde was (vgl. de door de rechtbank onder 2.6 en 2.8 aangehaalde gedingstukken).
7.Immateriëleschadevergoeding
8.Kosten en griffierecht
- hoger beroep: 3 (hoger beroepschrift, repliek, zitting, nadere zitting) x € 512 x 0,5 (wegingsfactor) = € 768;
- procedure na verwijzing: 1,5 (conclusie na verwijzing, zitting) x € 512 x 0,5 (wegingsfactor) = € 384. Ook het in hoger beroep betaalde griffierecht dient aan belanghebbende te worden vergoed.
9.Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag groot € 500;
- gelast de griffier het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 466 aan belanghebbende te vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag groot € 1.152.