In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende douanerechten en antidumpingrechten. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2013. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging had geschonden, maar dat deze schending niet leidde tot vernietiging van de uitnodigingen tot betaling. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante jurisprudentie, waaronder een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 juli 2014, waarin werd vastgesteld dat schending van de rechten van de verdediging gevolgen kan hebben voor de besluitvorming van de douaneautoriteiten.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet de juiste toetsing had uitgevoerd en dat de schending van de rechten van de verdediging niet zonder gevolgen kon blijven. De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat de zaak moest worden verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten en moest het griffierecht vergoeden aan de belanghebbende.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechten van de verdediging in douanerechtelijke procedures en de noodzaak voor een zorgvuldige besluitvorming door de douaneautoriteiten. De Hoge Raad bevestigde dat indien de schending van de rechten van de verdediging kan leiden tot een andere afloop van de procedure, dit gevolgen moet hebben voor de geldigheid van de genomen besluiten.