In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de oorsprong van knoflookbollen die door de belanghebbende, een bedrijf uit het Verenigd Koninkrijk, zijn ingevoerd. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende was uitgereikt. De belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor het vrije verkeer van een zending verse knoflookbollen, waarbij Pakistan als land van oorsprong was opgegeven. De douane heeft echter de oorsprong van de knoflookbollen onderzocht en de resultaten van een Amerikaans laboratorium gepresenteerd, waaruit bleek dat de knoflookbollen waarschijnlijk uit China afkomstig waren. Het Hof had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de Inspecteur met de resultaten van het Amerikaanse laboratorium had voldaan aan zijn bewijslast, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd hoe het tot deze conclusie was gekomen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe beoordeling. De Hoge Raad benadrukte dat de zaak in een andere samenstelling door het Hof behandeld moet worden, om de beginselen van behoorlijke rechtspleging te waarborgen. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.