In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende douanerechten. De belanghebbende, een B.V., had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op zijn beurt een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland had vernietigd. De zaak betreft de uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende waren uitgereikt, nadat zij geen reactie had gegeven op mededelingen van de Inspecteur over de beëindiging van douanevervoer. Het Hof had geoordeeld dat de mededelingen niet als een vooraankondiging van de uitnodigingen tot betaling konden worden beschouwd, en dat de rechten van de verdediging waren geschonden. De Hoge Raad heeft deze oordelen beoordeeld en geconcludeerd dat de uitnodigingen tot betaling vernietigd moesten worden, omdat de belanghebbende niet de kans had gekregen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de uitnodigingen werden uitgegeven. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissingen over griffierecht en proceskosten, en heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.