Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 3 november 2015, nrs. 12/00273 tot en met 12/00276, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 09/6094 tot en met AWB 09/6097) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
,op eigen naam en voor eigen rekening in opdracht van belanghebbende
,als belanghebbende zelf op eigen naam en voor eigen rekening diverse aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van verse knoflookbollen. Het betrof in totaal twaalf aangiften waarin post 0703 20 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN) als toepasselijke tariefpost is vermeld en als land van oorsprong van de knoflook Rusland is opgegeven. Voor knoflook van post 0703 20 00 van de GN is volgens het douanetarief een douanerecht van 9,6 percent en een specifiek recht van € 120 per 100 kilogram verschuldigd.
,Pb L 152
,houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (hierna: Vo. (EG) nr. 1291/2000), is afgegeven. Op grond van artikel 8, lid 1, van Vo. (EG) nr. 1291/2000 heeft de houder van een invoercertificaat het recht en de verplichting de op dat certificaat vermelde hoeveelheid producten in te voeren binnen de geldigheidsduur van het certificaat. Het invoercertificaat verplicht, zo bepaalt artikel 8, lid 3, van Vo. (EG) nr. 1291/2000 en voor zover hier van belang, tot invoer uit het land of de groep landen vermeld in het invoercertificaat wanneer dat volgens de specifieke regeling wordt vereist.
,of voor het geval de aangever zelf dit monster ooit nodig mocht hebben voor het vergaren van bewijs omtrent de oorsprong van de knoflook, vindt dat betoog geen steun in het recht. Dit wordt niet anders ingeval – zoals het middel in de onderhavige zaak betoogt – de douaneautoriteiten ten tijde van het doen van de invoeraangiften signalen hebben bereikt dat knoflook van oorsprong uit China via andere landen naar de Unie wordt geleid. Middel II faalt in zoverre.
,behoudens wanneer zij door de analyse of het grondige onderzoek zijn vernietigd, aan de aangever op diens verzoek en op diens kosten worden teruggegeven wanneer het geen zin meer heeft dat de douaneautoriteiten deze monsters nog langer bewaren, met name wanneer de aangever alle mogelijkheden van beroep tegen de beschikking van de douaneautoriteiten op grond van deze analyse of dit grondig onderzoek heeft uitgeput. De douaneautoriteiten kunnen de monsters die door de aangever niet zijn teruggevraagd, ofwel vernietigen ofwel bewaren. In artikel 16, lid 2, van de Douanewet is bepaald dat het monster of hetgeen daarvan is overgebleven, zodra het kan worden gemist, desverlangd aan de belanghebbende wordt teruggegeven.
,Pb L 86, betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (hierna: het Besluit nr. 1/98), en dat bij die aangiften ten bewijze van de preferentiële oorsprong uit Turkije het certificaat EUR-1 met nummer C01013977 is overgelegd. Anders dan middel II aanvoert geldt de in artikel 3, lid 1, van Vo. (EG) nr. 565/2002 tot overlegging van een invoercertificaat neergelegde verplichting blijkens overweging 3 van de considerans alsmede artikel 13 van Vo. (EG) nr. 565/2002 niet voor hoeveelheden knoflook die vanaf 1 juni 2002 buiten het GATT-contingent om in het vrije verkeer worden gebracht. Anders dan middel II vooropgesteld heeft, betrof het dus niet een invoer waarbij aanspraak is gemaakt op een vrijstelling uit hoofde van het GATT-contingent en mist het middel, voor zover het stelt dat sprake was van overlegging van een invoercertificaat als bedoeld in artikel 3 van Vo. (EG) nr. 565/2002, feitelijke grondslag.
.Wat betreft het schatten van de duur van de termijn die nodig is voor een belanghebbende om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken, wordt verwezen naar de aanwijzingen die het Hof van Justitie daarover heeft gegeven in zijn arrest van 18 december 2008, Sopropé – Organizações de Calçado Lda, C‑349/07, ECLI:EU:C:2008:746.