In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de vraag of bij de berekening van de stakingswinst rekening moet worden gehouden met een waardedrukkende invloed van zelfbewoning van een pand. De zaak is ontstaan na een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen die aan de erflater, [X], voor het jaar 2010 was opgelegd. De inspecteur had de aanslag berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.820, inclusief stakingswinst. Na afwijzing van het bezwaar door de inspecteur en een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank, heeft de Hoge Raad de zaak in cassatie gegrond verklaard en verwezen naar het Gerechtshof voor verdere behandeling.
Het Hof heeft vastgesteld dat het pand, dat zowel een woon- als bedrijfsgedeelte bevat, gedurende lange tijd door de erflater en zijn echtgenote is bewoond. De inspecteur betwistte dat er sprake was van duurzame zelfbewoning, omdat het pand meerdere keren te koop was aangeboden. Het Hof oordeelde echter dat de feitelijke situatie van duurzame zelfbewoning beslissend was, ongeacht de verkooppogingen. Het Hof concludeerde dat de stakingswinst moest worden berekend met inachtneming van de waardedruk door zelfbewoning, en dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 64.031.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden tot een bedrag van € 3.919. Dit vonnis benadrukt het belang van de feitelijke gebruikssituatie van onroerend goed bij belastingtechnische beoordelingen.