ECLI:NL:HR:2000:AA6212
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aanslag in de inkomstenbelasting en de waardering van onroerend goed in privé-vermogen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen van f 141.589,-- had. Na bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, maar het Hof heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verlaagd naar f 63.115,--. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende samen met zijn echtgenote een huisartsenpraktijk uitoefent en dat zij in 1988 een woonhuis met praktijkruimte hebben verworven. In 1993 hebben zij de praktijkruimte elders ondergebracht en het woonhuis kreeg een privé-bestemming. De Inspecteur heeft de waarde van het woonhuis vastgesteld op f 395.000,--, terwijl het Hof de waarde in verhuurde staat op f 237.000,-- heeft geschat. De Hoge Raad heeft de oordelen van het Hof over de waardering van het woonhuis en de onttrekking aan het ondernemingsvermogen beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte is voorbijgegaan aan de stelling van de Inspecteur dat de beslissing tot duurzame zelfbewoning had moeten leiden tot een onttrekking aan het ondernemingsvermogen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad concludeert dat de waarde van het woonhuis in bewoonde staat moet worden vastgesteld op het moment van de overgang naar het privé-vermogen, en dat de situatie van de belanghebbende niet gelijkgesteld kan worden met die van een verhuurder.