ECLI:NL:HR:2008:BD0473
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Waardering van onroerende zaken bij staking van een landbouwbedrijf en het effect van duurzame zelfbewoning
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, die een landbouwbedrijf exploiteerde en per 30 juni 2001 de bedrijfsuitoefening heeft beëindigd. Voor het jaar 2001 werd hem een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verminderde de aanslag. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Hof, dat het principale hoger beroep gegrond verklaarde en het incidentele hoger beroep ongegrond. Belanghebbende stelde cassatie in tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat bij de waardering van onroerende zaken als complex, de waarde wordt bepaald met het uitgangspunt dat deze als één geheel worden verkocht aan de meest biedende partij. De Hoge Raad bevestigt dat duurzame zelfbewoning een omstandigheid is die de waarde in het economische verkeer van een woning kan beïnvloeden. Echter, bij de waardering van een complex van onroerende zaken moet alleen rekening worden gehouden met de duurzame zelfbewoning van die onroerende zaken die op het moment van staking voor woondoeleinden werden gebruikt.
In dit geval oordeelt de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de bioloodsen en het restperceel niet voor woondoeleinden werden gebruikt op het moment van staking. De middelen van belanghebbende worden gegrond verklaard, en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.