ECLI:NL:CRVB:2025:338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/3052 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015

In deze zaak gaat het om de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning aan appellante, die niet tevreden is met de omvang van de geboden ondersteuning. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, geboren in 1944, heeft beperkingen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had haar een maatwerkvoorziening van 136 minuten per week verstrekt, maar na bezwaar is dit uitgebreid naar 166 minuten per week. Appellante is het niet eens met de omvang van de ondersteuning, met name voor de module wasverzorging. De Raad heeft geoordeeld dat het college ten onrechte het HHM Normenkader 2019 heeft gebruikt voor de wasverzorging, en heeft zelf in de zaak voorzien door 50 minuten per week voor wasverzorging toe te kennen. Daarnaast heeft de Raad de Staat veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellante vanwege overschrijding van de redelijke termijn, en heeft het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in verband met de rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het college en de noodzaak om de juiste normtijden te hanteren voor huishoudelijke ondersteuning.

Uitspraak

23/3052 WMO15
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 oktober 2023, 21/4223 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de verstrekte maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden. Appellante is het niet eens met de omvang. Hierin krijgt appellante gelijk voor wat betreft het onderdeel wasverzorging. De Raad voorziet voor dat onderdeel zelf in de zaak. Daarnaast heeft de rechtbank de Staat veroordeeld tot het betalen aan appellante van een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar niet tot vergoeding van de proceskosten voor het indienen van dit verzoek. De Raad doet dit alsnog.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L.M. van der Meer-van ‘t Laar hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Namens appellante heeft mr. A. van ’t Laar de gronden aangevuld.
De Raad heeft de zaak gelijktijdig met de zaak 23/3167 WMO15 behandeld op een zitting van 10 oktober 2024. Namens appellante is mr. Van ‘t Laar verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.H. Ligtenberg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1944, ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken.
1.2.
Met een besluit van 7 mei 2021 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor de periode van 20 mei 2021 tot en met 30 april 2026 aan appellante een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden van 136 minuten per week verstrekt. De maatwerkvoorziening bestaat uit een basismodule schoon en leefbaar huis van 125 minuten per week, met aftrek van 15 minuten per week omdat de echtgenoot van appellante in staat wordt geacht huishoudelijke taken te verrichten, en een module wasverzorging voor twee personen van 43 minuten per week, met aftrek van 17 minuten per week omdat de echtgenoot een gedeelte van de wasverzorging zelf kan doen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 2 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de verstrekte maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden uitgebreid naar 166 minuten per week. Naast de verstrekte module wasverzorging heeft het college de volledige basismodule schoon en leefbaar huis verstrekt en aangevuld met 15 minuten per week voor het schoonmaken van drie niet als slaapkamer in gebruik zijnde kamers. Daarbij heeft het college aan appellante een vergoeding toegekend voor de kosten in bezwaar.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Verder heeft de rechtbank de Staat veroordeeld tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of het oordeel van de rechtbank juist is. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
HHM Normenkader 2019
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat in de gemeentelijke regelgeving niet wordt verwezen naar het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019). Verder is noch in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2021, noch in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2021, noch in het bestreden besluit vermeld met welke frequentie de huishoudelijke activiteiten worden uitgevoerd, waardoor zij niet weet hoe vaak de ruimtes in haar woning worden schoongemaakt. Volgens appellante is dit in strijd met uitspraken van de Raad. [1] Dit betoog slaagt niet.
4.2.
In de door appellante vermelde uitspraken heeft de Raad geoordeeld dat de beleidsregels moeten berusten op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek. Niet is geoordeeld dat in de beleidsregels naar het onderzoek moet worden verwezen. Daarnaast is in de uitspraak van 8 oktober 2018 geoordeeld dat de betrokkene gelet op het rechtszekerheidsbeginsel moet kunnen weten hoeveel huishoudelijke ondersteuning is verstrekt. Dat is hier het geval. In de uitspraak van 31 juli 2019 is geoordeeld dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de beleidsregels onder meer inzicht moet geven in de frequentie waarmee de huishoudelijke activiteiten worden uitgevoerd, maar niet dat deze frequentie in het besluit moet zijn opgenomen. Appellante wist al in bezwaar dat de beleidsregels over ondersteuning bij het huishouden zijn gebaseerd op het HHM Normenkader 2019, dus appellante had door raadpleging van bijlage 2 daarvan kunnen weten welke frequenties voor de verschillende huishoudelijke activiteiten zijn voorzien.
Wasverzorging
4.3.
Verder heeft appellante aangevoerd dat het college zijn beleid inzake de wasverzorging, dat is gebaseerd op het HHM Normenkader 2019, niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. Daarnaast is het college er volgens appellante ten onrechte vanuit gegaan dat de echtgenoot een gedeelte van de wasverzorging zelf kan doen. Deze beroepsgrond slaagt.
4.4.
De Raad heeft eerder geoordeeld dat het HHM Normenkader 2019, voor zover dat ziet op het resultaat wasverzorging, niet gebruikt mag worden bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp. [2] Dit betekent dat het college zijn beleid over de wasverzorging niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. Dit besluit is dan ook niet zorgvuldig voorbereid. Daar komt nog bij dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de echtgenoot van appellante een gedeelte van de wasverzorging zelf kan doen. In het bestreden besluit acht het college de echtgenoot in staat om zittend op het bed de was op te vouwen en daarna op te bergen. In dat besluit is echter ook geconcludeerd dat de echtgenoot al maximaal wordt belast, gelet op zijn medische beperkingen in combinatie met de mantelzorg die hij aan appellante verleent. Verder is in het Plan van Aanpak geconcludeerd dat de echtgenoot enkel in staat is om het wasgoed in en uit de machine te doen. De conclusie moet dan ook zijn dat de echtgenoot van appellante geen bijdrage van betekenis kan leveren aan de wasverzorging. Ook hieruit vloeit voort dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het onderdeel wasverzorging, niet zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal onder 5.2 uiteenzetten welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schoon en leefbaar huis
4.5.
Ook heeft appellante aangevoerd dat te weinig tijd is verstrekt voor het resultaat schoon en leefbaar huis. Volgens appellante had het college meer tijd moeten verstrekken vanwege de bijkeuken, de grootte van de woning en de samenstelling van het huishouden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.
Overeenkomstig het aan het HHM Normenkader 2019 ontleende normenkader in de beleidsregels heeft het college bij het bestreden besluit per extra kamer die niet in gebruik is als slaapkamer, waaronder de bijkeuken, 5 minuten per week verstrekt. Appellante heeft betoogd dat meer tijd moet worden verstrekt, omdat de bijkeuken dagelijks in gebruik is. Anders dan appellante meent, heeft het college hierin geen aanleiding hoeven zien om bij haar een huisbezoek te verrichten, dan wel meer dan 5 minuten per week extra tijd te verstrekken. Volgens de aanvullende instructie bij het HHM Normenkader 2019 is een bijkeuken in principe onderdeel van de keuken, die valt onder de basismodule schoon en leefbaar huis. [3] Als sprake is van een grote bijkeuken dan kan meer tijd worden verstrekt door deze bijkeuken aan te merken als een extra kamer die niet in gebruik is als slaapkamer. Dat heeft het college in dit geval gedaan. Het aan het HHM Normenkader 2019 ontleende normenkader in de beleidsregels biedt verder de mogelijkheid om meer tijd te verstrekken vanwege de grootte van de woning. In de aanvullende instructie bij het HHM Normenkader 2019 is vermeld dat dit aspect mede wordt gedekt door de mogelijkheid tot het verstrekken van meer tijd vanwege extra kamers, waardoor een grote woning niet per se meer inzet vraagt. Alleen in uitzonderlijke situaties kan extra tijd worden verstrekt vanwege een heel groot huis. [4] Daarvan is in dit geval niet gebleken. Dat appellante samenwoont met haar echtgenoot betekent volgens het aan het HHM Normenkader 2019 ontleende normenkader in de beleidsregels ook niet automatisch dat extra inzet nodig is. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Appellante en haar echtgenoot gebruiken één slaapkamer. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor een schoon en leefbaar huis vanwege de bijkeuken, de grootte van de woning en de samenstelling van het huishouden de door het college verstrekte tijd niet toereikend is.
Proceskosten voor verzoek om schadevergoeding
4.7.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de Staat niet heeft veroordeeld in haar proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze beroepsgrond slaagt. Nu de rechtbank de Staat heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, komen de in verband met het verzoek gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover aangevochten. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover dat betrekking heeft op het resultaat wasverzorging.
5.2.
De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
5.2.1.
Zoals de Raad recentelijk heeft geoordeeld, mag bij het bepalen van de omvang van het resultaat wasverzorging worden uitgegaan van de door Bureau HHM herberekende normtijden, zowel voor zover het gaat om de normtijden voor volledige overname van de wasverzorging, als de tijden voor meer of minder inzet. Deze normtijden berusten op meer tijdmetingen en zijn daarmee betrouwbaarder dan de in het HHM Normenkader 2019 opgenomen normtijden. [5]
5.2.2.
De Raad zal het besluit van 7 mei 2021 herroepen voor zover dat ziet op het resultaat wasverzorging. Conform de herberekende normtijden en gelet op wat onder 4.4 is overwogen zal de Raad aan appellante voor de wasverzorging 50 minuten huishoudelijke ondersteuning per week verstrekken.
5.3.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante voor verleende rechtsbijstand in beroep (2 punten) en hoger beroep (2 punten), waarde per punt € 907,-. Deze kosten worden begroot op € 3.628,-. Daarnaast moet het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.
5.4.
Verder bestaat in verband met de veroordeling van de Staat door de rechtbank tot betaling aan appellante van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellante voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 907,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het hoger beroepschrift, waarde per punt € 907,- en wegingsfactor 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 september 2021 voor zover dat betrekking heeft op het resultaat wasverzorging;
  • herroept het besluit van 7 mei 2021 in zoverre;
  • verstrekt aan appellante voor de periode van 20 mei 2021 tot en met 30 april 2026 50 minuten huishoudelijk ondersteuning in verband met de ‘Basismodule wasverzorging 2 persoonshuishouden’, zodat de totale omvang van de ondersteuning bij het huishouden in deze periode 190 minuten per week bedraagt en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 2 september 2021;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.628,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 907,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders als voorzitter en K.M.P. Jacobs en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Appellante heeft verwezen naar uitspraken van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403, van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241 en van 31 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2585.
2.Uitspraken van 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2470, en 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:46.
3.HHM Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019, met aanvullende instructie 2022, p. 27.
4.HHM Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019, met aanvullende instructie 2022, p. 29.
5.Zie de uitspraak van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:46.