Uitspraak
18.914 WMO15
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, geboren in 1957, heeft diverse aandoeningen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft haar op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden verstrekt. Appellante verzocht om verlenging van deze maatwerkvoorziening, maar het college heeft haar voor de periode van 27 maart 2017 tot en met 26 maart 2019 een maatwerkvoorziening van 209 uren per jaar toegekend, wat neerkomt op 105 basisuren en 104 aanvullende uren.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het KPMG-onderzoek dat ten grondslag lag aan de beleidsregels voldoende objectief en zorgvuldig was. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de verstrekte uren onvoldoende waren en dat het college niet op basis van het KPMG-rapport had mogen beslissen. De Raad heeft overwogen dat het college bevoegd is om beleidsregels vast te stellen en dat deze regels niet willekeurig mogen zijn. De Raad concludeert dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van appellante en dat de verstrekte uren een passende bijdrage leveren aan haar zelfredzaamheid en participatie.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 juli 2019.