ECLI:NL:CRVB:2024:466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
22/611 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op grond van de Ziektewet na beëindiging van dienstbetrekking

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan betrokkene ziekengeld toe te kennen per 2 maart 2020. Betrokkene had zich ziekgemeld op 29 april 2019 en had op 23 maart 2020 een ziekengeldtoekenning ontvangen, die later door het Uwv werd ingetrokken. Het Uwv stelde dat er geen sprake was van twee naast elkaar bestaande dienstbetrekkingen, wat volgens hen noodzakelijk was voor het recht op ziekengeld. De rechtbank Gelderland had het beroep van betrokkene tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht het ziekengeld heeft geweigerd. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een beëindigde dienstbetrekking, omdat betrokkene in feite één dienstbetrekking had, ondanks dat er meerdere arbeidsovereenkomsten waren. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van het Uwv om ziekengeld toe te kennen in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken tussen werkgever en werknemer over de aard van de dienstbetrekking en de voorwaarden voor ziekengeld.

Uitspraak

22/611 ZW, 22/1485 ZW
Datum uitspraak: 7 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 januari 2022, 20/4771 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv het ziekengeld van betrokkene terecht per 2 maart 2020 heeft geweigerd. Volgens het Uwv was bij betrokkene geen sprake van twee naast elkaar bestaande dienstbetrekkingen waarbij betrokkene na beëindiging van één van de dienstbetrekkingen recht had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat het Uwv het ziekengeld terecht op deze grond heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een zienswijze ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 januari 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene werkte als doktersassistente bij een huisartsenpraktijk. Met ingang van 1 maart 2017 deed zij dat voor 20 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot 1 maart 2018). De arbeidsovereenkomst van 20 uur per week is per 1 maart 2018 gewijzigd naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarnaast hebben betrokkene en haar werkgever, in combinatie met de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten om met ingang van 1 maart 2018 in dezelfde functie voor minimaal 8 en maximaal 16 uur per week te gaan werken tot 1 maart 2019. Per 1 maart 2019 zijn de arbeidsovereenkomsten gewijzigd, waarbij de arbeidsduur is bepaald op 30 uur per week voor onbepaalde tijd en de tijdelijke arbeidsovereenkomst voor 6 uur per week is voortgezet tot 1 maart 2020.
1.2.
Op 29 april 2019 heeft betrokkene zich ziekgemeld. Bij besluit van 23 maart 2020 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 2 maart 2020 ziekengeld op grond van de ZW toegekend. Bij een tweede besluit van 23 maart 2020 heeft het Uwv het ziekengeld volledig gekort wegens inkomsten uit arbeid.
1.3.
Bij besluit van 31 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft de twee besluiten van 23 maart 2020 ingetrokken en vastgesteld dat met ingang van 2 maart 2020 geen recht op ziekengeld bestaat. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat van twee naast elkaar bestaande dienstbetrekkingen geen sprake is omdat niet kenbaar is gemaakt dat betrokkene en haar werkgever aan de twee te onderscheiden onderdelen van de arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 18 augustus 2016 en 11 maart 2021, [1] alsmede naar de Haviltex-maatstaf, [2] geoordeeld dat betrokkene en haar werkgever duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke – en in die arbeidsovereenkomsten uiteengezette – rechtsgevolgen hebben willen verbinden. De contractspartijen hebben van meet af aan uitdrukkelijk afgesproken dat het een tijdelijk dienstverband betreft in combinatie met de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zij hebben dit ook in een afzonderlijke schriftelijke overeenkomst neergelegd en daarin te kennen gegeven dat deze overeenkomst van rechtswege eindigt na ommekomst van de duur van één jaar. Zij hebben dus nadrukkelijk een ander rechtsgevolg willen verbinden aan dit deel van de arbeidsverhouding. Dat is niet gewijzigd met de verlenging van die overeenkomst voor de duur van één jaar. Dat het uitdrukkelijk de bedoeling van partijen is geweest om dit buiten het vaste dienstverband om te regelen, volgt ook uit het feit dat het om een tijdelijke extra taak ging die bestond uit het digitaliseren van alle patiëntendossiers, zoals betrokkene onbetwist heeft gesteld. De enkele omstandigheid dat partijen de reden van de afzonderlijke dienstverbanden niet letterlijk in de overeenkomsten hebben vermeld, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij daarom niet kenbaar hebben gemaakt dat zij aan die arbeidsovereenkomsten afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden.
Het hoger beroep van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de uitspraak van de Raad van 18 augustus 2016 een uitzondering is op de vaste rechtspraak van vóór 2016. Bij een tweede afzonderlijk op schrift gestelde arbeidsovereenkomst kan een tweede dienstverband worden aangenomen – ervan uitgaande dat de toepasselijke cao dat niet verbiedt – als in de apart op schrift gestelde arbeidsovereenkomst de maximumduur, de arbeidsomvang en de redenen waarom deze arbeidsovereenkomst is aangegaan zijn vastgelegd, ook al worden dezelfde werkzaamheden uitgeoefend en zijn de arbeidsvoorwaarden hetzelfde. Pas dan hebben partijen (in de overeenkomsten) duidelijk kenbaar gemaakt dat zij aan te onderscheiden onderdelen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden. Dat de specifieke reden voor de urenuitbreiding moet worden vermeld is relevant om de partijbedoeling bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst in een meer geobjectiveerde vorm vast te kunnen stellen. Als geen sprake is van een tweede afzonderlijk op schrift gestelde arbeidsovereenkomst, kan alleen sprake zijn van een tweede dienstverband als de werkzaamheden en arbeidsvoorwaarden (tijdelijk) wijzigen. Alleen een (tijdelijke) urenuitbreiding leidt dan niet tot een tweede dienstbetrekking. In de situatie van betrokkene is weliswaar sprake van een tweede op schrift gestelde arbeidsovereenkomst maar deze moet worden gezien als een wijziging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om de aanstelling als doktersassistente tijdelijk uit te breiden. Er is geen sprake van een tweede dienstverband voor bepaalde tijd nu niet ook vermeld wordt wat de specifieke redenen zijn voor de uitbreiding van de uren. Er is dus geen sprake van eenzelfde situatie als in uitspraak van de Raad van 18 augustus 2016. Ter zitting heeft het Uwv voorts toegelicht wel te betwisten dat het in dit geval ging om een tijdelijke extra taak.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Betrokkene heeft op grond van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd recht op loondoorbetaling bij ziekte. Omdat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdens haar ziekte eindigde, heeft zij op grond van artikel 29, tweede lid, van de ZW recht op ziekengeld van het Uwv. Niet in geschil is dat het hier gaat om een werknemer in privaatrechtelijke dienstbetrekking, met twee verschillende arbeidsovereenkomsten. De wetgever sluit niet uit dat verschillende arbeidsovereenkomsten ook verschillende dienstbetrekkingen (al dan niet bij dezelfde werkgever) met zich meebrengen. Een andere uitleg van de dienstbetrekking is in strijd met de verzekeringsgedachte. Betrokkene is op grond van twee arbeidsovereenkomsten verzekerd voor de ZW. Het weigeren van ziekengeld omdat het zou gaan om één dienstbetrekking staat daar haaks op en heeft vergaande financiële gevolgen voor de werknemer.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het besluit van het Uwv om het ziekengeld te weigeren terecht heeft vernietigd. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak
Het hoger beroep van het Uwv
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen betrokkene en haar werkgever sprake is (geweest) van meerdere, naast elkaar bestaande, arbeidsovereenkomsten en dat sprake is geweest van wijzigingen in die arbeidsovereenkomsten. Voor haar ziekmelding bestond tussen betrokkene en haar werkgever een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gedurende 30 uur per week gecombineerd met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot 1 maart 2020) gedurende 6 uur per week. Het geschil tussen partijen ziet op de vraag of met deze arbeidsovereenkomsten ook sprake is van meerdere dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever. Voor de beoordeling of een werknemer recht heeft op ziekengeld als bedoeld in artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de ZW is immers van belang of sprake is van een geëindigde dienstbetrekking.
4.3.
De Raad heeft in de uitspraken van 18 februari 2003 en 18 januari 2012 [3] overwogen dat er geen grond is om een splitsing in twee dienstbetrekkingen tussen dezelfde werknemer en werkgever te maken als de werkzaamheden in de extra uren niet wezenlijk verschillen van het werk binnen de al eerder contractueel vastgelegde uren, en er ook overigens geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan kan ook worden gesproken van te onderscheiden dienstbetrekkingen als blijkt dat partijen specifieke redenen hebben waarom zij die overeenkomst(en) zijn aangegaan en wat de arbeidsomvang en (maximum)duur van die overeenkomst(en) is. [4]
4.4.
Betrokkene is steeds werkzaam geweest als doktersassistente. Het Uwv heeft gewezen op een vragenlijst die betrokkene op 6 maart 2020 heeft ingevuld en waarop zij vermeldde dat haar werkzaamheden gedurende gemiddeld 36 uur per week bestonden uit telefonische werkzaamheden (afspraken plannen), baliewerkzaamheden (patiënten te woord staan, recepten herhalen, e-mail bijhouden), spreekuurwerkzaamheden (oren uitspuiten, injecties, hartfilmpjes, longfunctietesten) en administratieve werkzaamheden (papieren en digitale dossiers verwerken, brieven of dossiers inscannen). Uit deze omschrijving blijkt geen wezenlijk verschil tussen de werkzaamheden die betrokkene vast (voor 30 uur per week) en tijdelijk (voor 6 uur per week) verrichtte. Afgezien van de tijdelijke duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor zes uren per week golden ook geen verschillende arbeidsvoorwaarden, zoals een andere beloning, andere werktijden of andere (secundaire) arbeidsvoorwaarden. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld blijkt de bedoeling van betrokkene en haar werkgever om een apart dienstverband met elkaar aan te gaan niet uit de feiten en omstandigheden. Zo is in het deel van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geen specifieke reden opgenomen waarom dit (voor 6 uur per week) is aangegaan en blijkt de tijdelijke extra taak niet uit de omschrijving van de werkzaamheden van betrokkene. Betrokkene en haar werkgever hebben er dan ook geen blijk van gegeven dat zij, behalve dat het werken voor zes uur per week tijdelijk was, aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden. Er is daarmee geen sprake van een situatie vergelijkbaar met die in de uitspraak van 18 augustus 2016. De rechtbank heeft aan die uitspraak een te ruime uitleg gegeven.
4.5.
Het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat in het geval van betrokkene voor de extra uren die zij heeft gewerkt niet kan worden gesproken van een afzonderlijke dienstbetrekking, maar moet worden uitgegaan van een tijdelijke wijziging in de bestaande dienstbetrekking. Betrokkene heeft vanaf 1 maart 2017 één dienstbetrekking gehad en er zijn geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat daarnaast op enig moment een aparte dienstbetrekking is ontstaan. Daarmee is per 1 maart 2020 geen sprake geweest van een beëindiging van een dienstbetrekking, zodat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat betrokkene per 2 maart 2020 geen recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW.
4.6.
Betrokkene heeft aangevoerd dat zij op grond van twee arbeidsovereenkomsten verzekerd is voor de ZW. Omdat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdens haar ziekte eindigde, heeft zij op grond van artikel 29, tweede lid, van de ZW recht op ziekengeld van het Uwv. Het weigeren van ziekengeld omdat het zou gaan om één dienstbetrekking staat haaks op het verzekerd zijn voor de ZW en heeft vergaande financiële gevolgen voor de werknemer.
4.7.
Naar vaste rechtspraak [5] bevat artikel 29, tweede lid, van de ZW een limitatieve opsomming van de gevallen waarin een verzekerde aanspraak kan maken op ziekengeld. In die rechtspraak is (onder meer) van belang geacht wat in de memorie van toelichting bij de Wet uitbreiding loonbetalingsverplichting bij ziekte [6] is vermeld: “De betekenis van het eerste lid is dat indien wordt vastgesteld dat bij ziekte recht bestaat op loon, er geen ziekengeld door de bedrijfsvereniging wordt uitgekeerd. Indien bij ziekte geen recht bestaat op loon betekent dit echter niet automatisch dat de betrokkene recht heeft op ZW-uitkering. Het tweede lid geeft namelijk de situaties aan waarin wel wettelijk ziekengeld wordt uitgekeerd.” Hieruit heeft de Raad afgeleid dat er buiten de in het tweede lid van artikel 29 van de ZW genoemde gevallen geen aanspraak op ziekengeld bestaat.
4.8.
Zoals is overwogen onder 4.4 en 4.5 is van een situatie zoals beschreven in artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de ZW geen sprake omdat de dienstbetrekking niet was beëindigd. Aangezien evenmin sprake is van de overige in dit tweede lid genoemde situaties, heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene op 2 maart 2020 geen recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW.
4.9.
Zoals ook is overwogen in de uitspraak van de Raad van 28 juli 2010 [7] is in een geval als dit, waarbij de wetgever heeft onderkend dat bij ziekte niet altijd recht bestaat op loon of ziekengeld, geen sprake van een onvoorziene situatie. Zoals de Raad meermalen in zijn rechtspraak tot uitdrukking heeft gebracht [8] is het niet aan de rechter maar aan de wetgever om hiervoor een oplossing te bieden.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene
4.10.
Voor het antwoord op de vraag of een stuk als incidenteel hoger beroepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, is niet bepalend dat daarin uitdrukkelijk is gesteld dat incidenteel hoger beroep wordt ingesteld, maar is bepalend of het stuk gronden bevat die zijn gericht tegen de uitspraak van de rechtbank. [9] In de brief van 12 mei 2022, door betrokkene aangeduid als “incidenteel hoger beroep” stelt betrokkene dat zij zich volledig kan verenigen met de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. Betrokkene heeft in de brief van 17 mei 2022 geen gronden aangevoerd die zich richten tegen de uitspraak van de rechtbank. Betrokkene heeft dan ook geen incidenteel hoger beroep ingesteld in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb. De brief van 17 mei 2022 moet worden aangemerkt als een schriftelijke uiteenzetting, bij wijze van reactie op het hoger beroep van het Uwv. In verband met de devolutieve werking van het hoger beroep heeft de Raad de inhoud van de brief van 17 mei 2022 bij de beoordeling van het hoger beroep van het Uwv betrokken.

Conclusie en gevolgen

4.11.
Het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal het beroep van betrokkene tegen het besluit van 31 juli 2020 alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat de weigering van het Uwv om aan betrokkene per 2 maart 2020 ziekengeld toe te kennen in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 31 juli 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter en W.R. van der Velde en
M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over werkgever, werknemer, dienstbetrekking en loon.

Bijlage

Artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet
Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 29, eerste lid, eerste volzin en onder a, van de Ziektewet
Behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen 29a, 29b en 29d wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vijfde, zesde of negende lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
Artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de Ziektewet
Het ziekengeld wordt uitgekeerd aan de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, binnen het op grond van het vijfde lid van toepassing zijnde tijdvak eindigt, vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken

Voetnoten

1.Uitspraken van 18 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3109 en 11 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:550.
2.Uitspraak van de HR van 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
3.Uitspraken van 18 februari 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF5806, en 18 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1243.
4.Uitspraken van 18 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3109, en 11 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:550.
5.Zie CRvB 28 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2809.
6.
8.Zie CRvB 22 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6623 en CRvB 30 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1217.
9.Uitspraak van de ABRvS van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3482.