[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 april 2010, 09/5162 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 18 januari 2012
Namens appellante heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2011. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Van Willigen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ter Brinke.
1. Voor een weergave van de voor dit geding relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2. Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij terzake van haar ziekmelding per 2 maart 2009 met ingang van 18 mei 2009 geen recht heeft op ziekengeld, omdat op deze datum sprake was van een urenvermindering en niet van een beëindiging van het arbeidscontract.
3. Bij besluit van 11 november 2009 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 15 juni 2009 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de overeenkomst tot tijdelijke uitbreiding van de urenomvang over de periode van 19 mei 2008 tot 18 mei 2009 kan worden beschouwd als een aanvulling op de reeds bestaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Uit de brief van 28 april 2008 van de werkgever, waarin de tijdelijke urenuitbreiding schriftelijk is vastgelegd blijkt dat alleen de arbeidsduur - naast het werkgebied - is gewijzigd. In de te verrichten werkzaamheden en de overige arbeidsvoorwaarden zijn geen wijzigingen aangebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de arbeidsovereenkomst van appellante kan worden beschouwd als één arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waarbinnen een tijdelijke urenuitbreiding is overeengekomen. Met verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 18 februari 2003 (LJN AF5806) is de rechtbank vervolgens tot het oordeel gekomen dat de urenvermindering per 18 mei 2009 niet kan worden aangemerkt als een beëindiging van de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onder c, van de Ziektewet.
5. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat hier sprake is van twee dienstbetrekkingen, één voor onbepaalde tijd en één voor bepaalde tijd, welke laatste per 18 mei 2009 is beëindigd.
6.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Uit de tekst van voormelde brief van 28 april 2008 blijkt dat het hier een aanhangsel van de reeds bestaande arbeidsovereenkomst betreft bestaande in een uitbreiding van de arbeidsduur voor een bepaalde periode. Voor het overige is geen wijziging aangebracht in de bestaande arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de Raad kan hier niet van een tweede dienstbetrekking worden gesproken. De arbeidsverhouding werd per 18 mei 2009 gecontinueerd naar de arbeidsduur van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zodat niet kan worden gezegd dat de dienstbetrekking per 18 mei 2009 tot een einde is gekomen.
6.2. Uit hetgeen is overwogen onder 6.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012.