In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om herziening van besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Appellant, die sinds 23 februari 2006 bijstand ontvangt, had verzocht om terug te komen van twee besluiten waarbij zijn bijstand was verlaagd wegens het niet deelnemen aan een re-integratietraject. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven voor herziening, maar de Raad oordeelde dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de afwijzing evident onredelijk maakten. Wel kreeg appellant gelijk in zijn stelling dat hij ten onrechte niet was gehoord, maar dit gebrek werd gepasseerd omdat niet aannemelijk was dat hij hierdoor was benadeeld. Daarnaast werd een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij de Raad een schadevergoeding van € 1.000,- toekende. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het college tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal op € 3.500,- werden vastgesteld.