ECLI:NL:CRVB:2024:1394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die wettelijk vertegenwoordigd werd door zijn ouders. Appellant, geboren in 2012 en bekend met een autismespectrumstoornis en een verstandelijke beperking, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een duofiets op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft deze aanvraag op 24 augustus 2020 afgewezen, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep stelde de Raad vast dat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De Raad overwoog dat procesbelang alleen aanwezig is als het resultaat van het hoger beroep daadwerkelijk kan worden bereikt en betekenis heeft voor de indiener. Aangezien appellant inmiddels is geïndiceerd voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) en zijn behoefte aan een voorziening is veranderd, was er geen procesbelang meer bij de beoordeling van de afwijzing van de duofiets. De Raad wees ook de verzoeken om schadevergoeding en proceskostenvergoeding af, omdat deze geen procesbelang vertegenwoordigden.
De uitspraak concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, en dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en K.M.P. Jacobs en J.J. Janssen als leden, in aanwezigheid van griffier R.R. Olde Engberink.