ECLI:NL:CRVB:2024:636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in relatie tot kosten van bezwaar en hoger beroep
In deze zaak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat er geen procesbelang meer aanwezig is voor appellante, nu haar bezwaar ongegrond is verklaard en er geen vergoeding van de kosten van haar bezwaar is toegekend. De Raad trekt zijn rechtspraak over procesbelang in relatie tot de kosten van bezwaar gelijk met die over procesbelang in relatie tot de kosten van beroep en hoger beroep. De uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van 31 juli 2019 en 6 januari 2020 betrekking hadden op reeds verstreken perioden en dat het met terugwerkende kracht verstrekken van huishoudelijke hulp niet mogelijk was. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank zag geen reden om procesbelang aan te nemen, aangezien er geen schade was geleden en de uitkomst van het beroep geen invloed had op toekomstige aanspraken op huishoudelijke hulp.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er wel degelijk procesbelang aanwezig is, omdat zij een vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure wenst. De Raad heeft echter geoordeeld dat het niet toekennen van een vergoeding voor bezwaarkosten geen zelfstandig procesbelang oplevert, en bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst erop dat het enkele feit dat een verzoek om vergoeding van bezwaarkosten niet is ingewilligd, niet voldoende is om procesbelang aan te nemen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechtspraak over procesbelang te herzien in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen en de druk op de bestuursrechtspraak. Uiteindelijk bevestigt de Raad de eerdere uitspraak en kent appellante geen vergoeding toe voor haar proceskosten en het griffierecht.