ECLI:NL:CRVB:2020:925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
18/3532 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen na schending inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving sinds het overlijden van zijn echtgenote op 1 december 2015 een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde. Echter, appellant is op [datum] 2016 in Marokko opnieuw gehuwd, maar de Svb heeft verzuimd deze wijziging tijdig door te voeren. Na melding van het huwelijk door appellant op 28 juli 2017, heeft de Svb op 2 augustus 2017 besloten het AOW-pensioen te herzien naar de norm voor een gehuwde, met terugvordering van het te veel ontvangen bedrag van € 3.147,36. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard, hoewel hem een proceskostenvergoeding werd toegekend omdat hij onvoldoende inkomsten en vermogen had om het teveel betaalde bedrag terug te betalen.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor de Svb om van herziening of terugvordering af te zien, ondanks de moeilijke financiële situatie van appellant. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank volledig. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3532 AOW

Datum uitspraak: 6 mei 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 mei 2018, 18/318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.W.M. van Erp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving sinds het overlijden van zijn echtgenote vanaf 1 december 2015 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een ongehuwde.
1.2.
Appellant is op [datum] 2016 in Marokko opnieuw gehuwd. Het huwelijk is op verzoek van appellant op 27 februari 2017 ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente Utrecht. Op 1 maart 2017 heeft de Svb een melding ontvangen van het huwelijk vanuit de gemeente, maar heeft de Svb verzuimd de wijziging door te voeren. Op 28 juli 2017 heeft appellant het huwelijk telefonisch bij de Svb gemeld.
1.3.
Bij besluit van 2 augustus 2017 (besluit 1) heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant over de periode van november 2016 tot en met juli 2017 herzien naar de norm voor een gehuwde. Het te veel ontvangen pensioen van appellant ten bedrage van € 3.147,36 wordt teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van gelijke datum (besluit 2) heeft de Svb bepaald dat appellant het openstaande bedrag vóór 14 september 2017 dient terug te betalen.
1.5.
Bij het bestreden besluit van 11 december 2017 is het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen besluit 2 is gegrond verklaard en aan appellant is een proceskostenvergoeding toegekend. Reden daarvoor is dat de Svb heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende inkomsten en vermogen heeft om binnen de gestelde termijn het teveel betaalde bedrag nu te betalen. Daarom is aan appellant uitstel van betaling verleend.
2. Ter zitting bij de rechtbank is het geschil beperkt tot de herziening en terugvordering over de periode van 27 februari 2017 (dan wel 1 maart 2017) tot en met 2 augustus 2017. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Nu niet in geschil is dat appellant de inlichtingenplicht van artikel 49 van de AOW heeft geschonden, is de rechtbank van oordeel dat voor de Svb geen aanleiding bestond om op grond van de op dat moment geldende beleidsregel ‘Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden’ (SB1078), geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien. In het niet adequaat reageren van de Svb op de melding van het huwelijk door de gemeente, bestond volgens de rechtbank voor de Svb evenmin aanleiding om van herziening met terugwerkende kracht af te zien. Appellant had kunnen begrijpen dat hij een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen ontving. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het beleid over de toepassing van artikel 3:4 van de Awb, waar appellant zich impliciet op heeft beroepen, niet meer gold ten tijde van de besluitvorming in de zaak van appellant. Er is geen sprake van dringende redenen op grond waarvan de Svb geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Met de moeilijke financiële situatie van appellant wordt rekening gehouden bij de invordering. Bovendien is uitstel van betaling verleend omdat appellant onvoldoende inkomen en vermogen heeft om het teveel betaalde bedrag nu te betalen.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de Svb ten onrechte het AOW‑pensioen heeft herzien en teruggevorderd over de periode van 27 februari 2017 (dan wel 1 maart 2017) tot en met 2 augustus 2017. Daarbij is aangevoerd dat de gemeente op 1 maart 2017 het huwelijk aan de Svb heeft gemeld en dat de Svb niet adequaat op deze melding heeft gereageerd door het AOW-pensioen van appellant niet tijdig te herzien. Verder is aangevoerd dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan de Svb geheel van de terugvordering had moeten afzien, omdat de Svb niet juist is omgegaan met de registratie van het huwelijk door de gemeente.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) B.V.K. de Louw