In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van studiefinanciering aan een EU-student, betrokkene, die tijdens haar stage geen migrerend werknemer werd beschouwd. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had eerder studiefinanciering toegekend voor de periode van februari tot en met juli 2021, maar de aanvraag voor de maanden augustus tot en met december 2021 werd afgewezen. De rechtbank Overijssel had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat betrokkene recht had op studiefinanciering voor deze periode, maar de minister ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waarbij de minister werd vertegenwoordigd door mr. H. Bouhuys en betrokkene door mr. G. Gabrelian. De Raad concludeerde dat de minister betrokkene tijdens haar stage niet als migrerend werknemer hoefde te beschouwen, omdat de stageovereenkomst vooral gericht was op het leerdoel en niet op het verrichten van arbeidsprestaties met economische waarde. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene recht had op studiefinanciering voor de periode augustus tot en met december 2021. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de minister werd gegrond verklaard, waardoor betrokkene geen recht had op studiefinanciering voor de genoemde periode.