ECLI:NL:CRVB:2024:1123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
22/3977 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en migrerend werknemerschap van EU-studenten tijdens stage

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van studiefinanciering aan een EU-student, betrokkene, die tijdens haar stage geen migrerend werknemer werd beschouwd. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had eerder studiefinanciering toegekend voor de periode van februari tot en met juli 2021, maar de aanvraag voor de maanden augustus tot en met december 2021 werd afgewezen. De rechtbank Overijssel had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat betrokkene recht had op studiefinanciering voor deze periode, maar de minister ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waarbij de minister werd vertegenwoordigd door mr. H. Bouhuys en betrokkene door mr. G. Gabrelian. De Raad concludeerde dat de minister betrokkene tijdens haar stage niet als migrerend werknemer hoefde te beschouwen, omdat de stageovereenkomst vooral gericht was op het leerdoel en niet op het verrichten van arbeidsprestaties met economische waarde. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene recht had op studiefinanciering voor de periode augustus tot en met december 2021. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de minister werd gegrond verklaard, waardoor betrokkene geen recht had op studiefinanciering voor de genoemde periode.

Uitspraak

22/3977 WSFBSF
Datum uitspraak: 23 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 november 2022, 21/1164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
[betrokkene] te [woonplaats] (België) (betrokkene)
SAMENVATTING
De minister hoefde betrokkene tijdens haar stage niet als migrerend werknemer aan te merken. Dat betekent dat betrokkene, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, aan haar stage geen recht op studiefinanciering kon ontlenen.

PROCESVERLOOP

De minister heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. P.S. Folsche, advocaat, een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 april 2024. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Bouhuys. Voor betrokkene is mr. G. Gabrelian, advocaat, verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Betrokkene heeft de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie (niet de Nederlandse nationaliteit). Zij heeft op 22 januari 2021 een aanvraag ingediend voor toekenning van studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) in de vorm van een aanvullende beurs (met ingang van 1 november 2020) en een reisvoorziening (met ingang van 1 februari 2021). Betrokkene staat, ten tijde van belang, ingeschreven voor de wobacheloropleiding Scheikundige Technologie
.
1.2.
Bij besluit van 16 maart 2021, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit), heeft de minister aan betrokkene over de periode februari 2021 tot en met juli 2021 een aanvullende beurs en een reisvoorziening toegekend. Over de perioden november 2020 tot en met januari 2021 en augustus 2021 tot en met december 2021 is de aanvraag van betrokkene afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 27 augustus 2021 heeft de minister het recht op studiefinanciering van betrokkene over de periode februari 2021 tot en met juli 2021 herzien. Het beroep is mede gericht geacht tegen dit besluit.
1.4.
Tijdens de beroepsprocedure heeft betrokkene een stageovereenkomst met [stageplek] ( [stageplek] ) overgelegd voor 40 uur per week tegen een maandelijkse vergoeding van € 400,- voor de periode van 15 juli 2021 tot en met 1 februari 2022
.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat ter zitting tussen partijen is komen vast te staan dat betrokkene over de periode november 2020 tot en met juli 2021 recht heeft op studiefinanciering. De beoordeling is daarom beperkt tot de afwijzing van het recht op studiefinanciering van betrokkene over de periode augustus 2021 tot en met december 2021. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene op grond van haar werkzaamheden bij [stageplek] kan worden aangemerkt als migrerend werknemer en zij om die reden over de periode augustus 2021 tot en met december 2021 recht heeft op studiefinanciering. De minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen over de hoogte van het recht op studiefinanciering over de periode augustus 2021 tot en met december 2021. De rechtbank heeft overwogen dat uit de door betrokkene ter zitting gegeven verklaring over de stage volgt dat betrokkene gedurende een bepaalde tijd voltijds werkzaamheden heeft verricht die onderdeel uitmaakten van de reguliere werkzaamheden binnen het betreffende bedrijf en deze werkzaamheden niet louter marginaal en bijkomstig waren. Het betrof werkzaamheden die een beginnend researchassistent ook had kunnen doen. Ook was sprake van een gezagsverhouding met een medewerker van het bedrijf en heeft zij een beloning ontvangen voor de werkzaamheden. Ten slotte is van belang geacht dat betrokkene beperkt verlof mocht opnemen.
Het standpunt van de minister
3.1.
De minister is het niet eens met (de gronden waarop) de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat betrokkene in de stageperiode als migrerend werknemer valt aan te merken en zij om die reden recht heeft op studiefinanciering van augustus 2021 tot en met december 2021. Bij de stageovereenkomst van betrokkene staat het leerdoel voorop en niet het verrichten van arbeidsprestaties met een bepaalde economische waarde voor [stageplek] . Zo staat in artikel 2 van de stageovereenkomst dat betrokkene tijdens de stage aan haar stageverslag/scriptie mag werken. De mondelinge toelichting van betrokkene ter zitting is niet voldoende voor de conclusie dat sprake was van werkzaamheden die onderdeel uitmaakten van de reguliere werkzaamheden binnen het bedrijf die een beginnend research-assistent ook had kunnen doen. De bijlage bij artikel 4 van de stageovereenkomst, die de taken van de stagiair bevat, heeft betrokkene niet overgelegd. Ook heeft zij geen ander objectief bewijs overgelegd, bijvoorbeeld een verklaring van het stagebedrijf. Verder is van belang dat ook de onderwijsinstelling partij is bij de stageovereenkomst. De rol en bevoegdheden van de onderwijsinstelling passen niet bij een voor arbeid kenmerkende gezagsverhouding tussen betrokkene en [stageplek] . Daarnaast ligt de stagevergoeding ver onder het minimumloon, is geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing, bestaat geen recht op doorbetaalde vakantiedagen en is niet gebleken van inhoudingen op de stagevergoeding.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Betrokkene heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Uit de van toepassing zijnde wettelijke regels, die te vinden zijn in de bijlage bij deze uitspraak, volgt dat een EU-student die op de peildatum kan worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het VWEU [1] op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wsf 2000 in aanmerking kan komen voor (volledige) studiefinanciering.
Omvang van het geding
4.2.
In geschil is of de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat de minister betrokkene tijdens haar stage bij [stageplek] als migrerend werknemer had moeten aanmerken. Omdat betrokkene reeds op andere gronden in de maand juli 2021 recht heeft op studiefinanciering, is het materiële belang hiervan beperkt tot het recht op studiefinanciering in de maanden augustus 2021 tot en met december 2021.
Uitgangspunten bij de beoordeling van werknemerschap en stage
4.3.
Voor de algemene overwegingen voor de beoordeling van werknemerschap in de zin van artikel 45 van het VWEU en voor de uitgangspunten bij de beoordeling van activiteiten verricht in het kader van een stage, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 29 februari 2024, overwegingen 4.3.1 tot en met 4.5.3 en 4.7. [2] Hieruit volgt dat in geval van een stage steeds een individuele beoordeling vereist is om te bezien of de activiteiten van de stagiair tot (migrerend) werknemerschap leiden en dat het beleid van de minister hierin geen wijziging brengt.
De stage bij [stageplek]
4.4.
Betrokkene heeft als schriftelijk bewijs een stageovereenkomst en een specificatie van de stagevergoeding over de maand juli 2021 overgelegd. Op de zitting bij de rechtbank heeft zij een mondelinge verklaring afgelegd over de inhoud van de stage.
4.5.
Het gegeven dat de onderwijsinstelling partij is bij de stageovereenkomst betekent niet dat reeds daarom een onvoldoende voor arbeid kenmerkende gezagsverhouding tussen betrokkene en [stageplek] kan hebben bestaan. Volgens de artikelen 5 tot en met 8 van de stageovereenkomst bestaat een duidelijke gezagsverhouding tussen betrokkene en [stageplek] bij de uitvoering van de taken, moet betrokkene zich houden aan interne regels, regels over geheimhouding en afwezigheid en heeft [stageplek] de mogelijkheid om, zonder tussenkomst van de onderwijsinstelling, de stageovereenkomst te beëindigen. Bepalend is of de door betrokkene uitgevoerde taken kwalificeren als reële en daadwerkelijke arbeid. Indien dat het geval is, dan was de gezagsverhouding (ook) ingericht met het oog daarop.
4.6.1.
De stageovereenkomst bevat geen omschrijving van de te verrichten werkzaamheden voor [stageplek] . De taken van betrokkene staan volgens artikel 4 van de stageovereenkomst beschreven in een bijlage bij de stageovereenkomst, die betrokkene echter niet heeft overgelegd. De verhouding tussen de hoogte van de stagevergoeding en de activiteiten van betrokkene voor 40 uren per week wijzen er ook niet direct op dat de beloning is ontvangen voor het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid. Dat de stagevergoeding fiscaal als inkomen wordt gezien, met de daaraan verbonden mogelijkheid van toepassing van de loonheffingskorting, betekent nog niet dat reeds daarom sprake is van een beloning voor prestaties die een reële economische waarde vertegenwoordigen voor het bedrijf.
4.6.2.
Betrokkene heeft geen nadere objectieve gegevens overgelegd (bijvoorbeeld een verklaring van de stagebegeleider) waaruit kan worden afgeleid dat zij tijdens de stage reële en daadwerkelijke werkzaamheden heeft verricht.
4.6.3.
De verklaring van betrokkene op de zitting bij de rechtbank over de inhoud van de stage is niet voldoende voor de conclusie dat tijdens de stage reële en daadwerkelijke arbeid is verricht. De verklaring is summier en wordt niet ondersteund door (voldoende) objectief bewijs.
Horen van een getuige
4.7.
De gemachtigde van betrokkene heeft de Raad ter zitting verzocht gebruik te maken van zijn ambtshalve bevoegdheid om de stagebegeleider van betrokkene op te roepen als getuige. Die verklaring kan volgens de gemachtigde duidelijk maken of betrokkene reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht.
4.8.
De Raad ziet hiervoor geen aanleiding. Betrokkene heeft gedurende de procedure de mogelijkheid onbenut gelaten om schriftelijke stukken over te leggen ter onderbouwing van haar stelling dat zij tijdens de stage reële en daadwerkelijke arbeid voor [stageplek] heeft verricht. Betrokkene heeft nagelaten de bijlage bij de stageovereenkomst, die een beschrijving van de door haar te verrichten taken bevat, over te leggen. Daarnaast heeft betrokkene geen schriftelijke verklaring van haar stagebegeleider overgelegd. Dat de stagebegeleider niet bereid was een schriftelijke verklaring af te geven is niet gesteld noch gebleken. Het is dan ook niet gebleken dat niet anders dan met een getuigenverklaring kon worden vastgesteld of sprake was van reële en daadwerkelijke arbeid. Bovendien heeft betrokkene niet eerst zelf correct en tijdig geprobeerd de stagebegeleider mee te brengen naar de zitting of op te roepen. Er zijn geen aanknopingspunten dat de stagebegeleider niet bereid zou zijn gehoor te geven aan een verzoek van of een oproeping door betrokkene om als getuige te verschijnen.
Conclusie migrerend werknemerschap
4.9.
De conclusie uit 4.5 tot en met 4.8 is dat de minister betrokkene tijdens haar stage niet als migrerend werknemer hoefde te beschouwen. Dat betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene aan haar stage een recht op studiefinanciering kon ontlenen.
Beoordeling van de door de rechtbank niet besproken gronden
4.10.
Gelet op 4.9 zal de Raad vervolgens de beroepsgronden die de rechtbank onbesproken heeft gelaten, beoordelen.
Economisch niet-actieven
4.11.
Voor het oordeel over de gronden die betrokkene heeft gericht tegen afwijzing van de tegemoetkoming in de kosten van boeken en leermiddelen, wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 4 december 2019 [3] en 14 april 2023 [4] .

Conclusie en gevolgen

5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep van de minister slaagt. Betrokkene heeft over de periode augustus 2021 tot en met december 2021 geen recht op studiefinanciering. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover deze is aangevochten. Wat dat inhoudt volgt uit het dictum van deze uitspraak.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het bestreden besluit over de periode augustus 2021 tot en met december 2021 is vernietigd, bepaald is dat betrokkene over de periode augustus 2021 tot en met december 2021 recht heeft op studiefinanciering en de minister is opgedragen een nieuw besluit te nemen over de hoogte van de studiefinanciering over die periode;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit dat ziet op de periode augustus 2021 tot en met december 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en J.E. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2025.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
1. Het verkeer van werknemers binnen de Unie is vrij.
2. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
Artikel 24 van de Richtlijn 2004/38/EG
1. Onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, geniet iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland. Dit recht geldt ook voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht genieten.
2. In afwijking van lid 1 is het gastland niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen, gedurende de eerste drie maanden van verblijf of, in voorkomend geval de in artikel 14, lid 4, onder b), bedoelde langere periode, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.
Artikel 1.2 van de Wet studiefinanciering 2000
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.
Artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000
1. Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die:
a. (…)
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. (…)
2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte en de vorm van deze tegemoetkoming.
Artikel 8:60 van de Algemene wet bestuursrecht
1. De bestuursrechter kan getuigen oproepen en deskundigen en tolken benoemen.
2. (…)
3. (…)
4. Partijen kunnen getuigen en deskundigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits daarvan uiterlijk tien dagen voor de dag van de zitting aan de bestuursrechter en aan de andere partijen mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen. Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, gewezen.

Voetnoten

1.Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.ECLI:NL:CRVB:2024:422. Zie verder CRvB 29 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:382 en ECLI:NL:CRVB:2024:408.